1. Je kunt de kenmerken en voorbeelden van een
individueel goed noemen.
2. Je kunt uitleggen waarom de overheid collectieve goederen produceert en welke kenmerken en voorbeelden er zijn van collectieve goederen.
3. Je kunt het verschil benoemen tussen collectieve en quasi-collectieve goederen en voorbeelden geven van quasi-collectieve goederen.