HNE Duits V2: Kapitel 3 L5 1e en 4e naamval ein/der-Gruppe

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Montag 20. Februar 2023
Woche 8 - Winter
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
Montag 20. Februar 2023
Woche 8 - Winter

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
Aktuelles
Grammatik
FILM

Am Ende dieser Unterrichtstunde.
- heb je kennis gemaakt met de naamvallen
- heb je geoefend met "das Spickzettel"

Slide 2 - Slide

FRAGEN
  1. Warum müssen die Skigebiete sich verändern?
  2. Welche Maßnahmen nehmen die Skigebiete?
  3. Und warum eigentlich?



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Höhe: 149 m
Geschwindigkeit beim Absprung: 94,3 km/h


Schanzenrekord: 144 m

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Wat weet je nog van de der- en ein- Gruppe? (S. 132/133)

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

der / ein-Gruppe: der Gruppe
  • Het concept van de groeperingen in der-Gruppe en ein-Gruppe heeft te maken met dat sommige woorden hetzelfde veranderen.
  • Woorden die hetzelfde werken in de der-Gruppe zijn:
          diese / dieses / dieser = betekenis => dit/deze
          jede / jedes / jeder = betekenis => ieder
          manche / manches / mancher = betekenis => sommige
          solche / solches / solcher = betekenis => zulke
          welche/ welches / welcher = betekenis =>
       
        

Deze woorden horen dus bij de der-Gruppe

Slide 10 - Slide

der / ein-Gruppe: ein-Gruppe
Onder de ein-Gruppe valt het woord "kein" = geen en alle bezittelijk voornaamwoorden:
mein (mijn), dein (jouw), sein (zijn/het), ihr (haar), unser (onze) euer/eure (jullie), ihr (hun) en ihr (uw) 

Slide 11 - Slide

der / ein-Gruppe
In het Duits hebben de lidwoorden van de der/ein-Gruppe een andere vorm die wordt bepaald door de rol die ze hebben in de zin. 
Dus als het woord een andere functie dan het onderwerp heeft, kan het lidwoord veranderen. 

der (mannelijk) wordt bijvoorbeeld in lijdend voorwerp den
die (vrouwelijk) blijft die 
das (vrouwelijk) blijft das
der-Gruppe:

Slide 12 - Slide

Naamval
Zinsdeel
der
die
das
meervoud
1e
onderwerp
der
die
das
die
dieser
diese
dieses
diese
welcher
welche
welches
welche
4e
lijdend vw
den
die
das
die
diesen
diese
dieses
diese
welchen
welche
welches
welche
der-Gruppe (der/die/das, dies-, jed-, jen-, manch-, solch-, all-, welch-)

Slide 13 - Slide

der / ein-Gruppe
In het Duits hebben de lidwoorden van de der/ein-Gruppe een andere vorm die wordt bepaald door de rol die ze hebben in de zin. 
Dus als het woord een andere functie dan het onderwerp heeft, kan het lidwoord veranderen. 

Je kende al 
mannelijk en onzijdig = zonder -e
vrouwelijk en meervoud = met -e
ein-Gruppe:
= ONDERWERP

Slide 14 - Slide

Naamval
Zinsdeel
der
die
das
meervoud
1e
onderwerp
ein
eine
ein
eine
mein
meine
mein
meine
4e
lijdend vw
einen
eine
ein
eine
meinen
meine
mein
meine
ein-Gruppe - ein/eine, kein en bezittelijk voornaamwoorden

Slide 15 - Slide

Jetzt üben wir ein bisschen
neem je spiekbriefje erbij óf bladzijde 132 en 133

Slide 16 - Slide

vertaal in de vierde naamval/onderwerp
iedere vrouw (v)
A
jede Frau
B
jeder Frau
C
jene Frau
D
jener Frau

Slide 17 - Quiz

vertaal in de eerste naamval/onderwerp
welke broek (v)
A
welcher Hose
B
welches Hose
C
welche Hose
D
welche Broecke

Slide 18 - Quiz

vertaal in de eerste naamval/onderwerp
dit meisje (o)
A
dies Mädchen
B
dieses Mädchen
C
dieser Mädchen
D
das Mädchen

Slide 19 - Quiz

vertaal in de vierde naamval/lijdend voorwerp
welke krant(v)
A
welcher Zeitung
B
welche Zeitung
C
welches Zeitung
D
welche Zeitschrift

Slide 20 - Quiz

vertaal in de eerste naamval/onderwerp
geen vrouw (v)
A
keine Frau
B
kein Frau
C
keiner Frau
D
keines Frau

Slide 21 - Quiz

vertaal in de vierde naamval/lijdend voorwerp
de oom (m)
A
der Onkel
B
die Onkel
C
den Onkel
D
dem Onkel

Slide 22 - Quiz

vertaal in de vierde naamval/lijdend voorwerp
dit schrift (o)
A
dies Heft
B
dieses Heft
C
dieser Heft
D
diesen Heft

Slide 23 - Quiz

vertaal in de eerste naamval / onderwerp
een moeder (v)
A
ein Mutter
B
einer Mutter
C
eine Mutter
D
die Mutter

Slide 24 - Quiz

vertaal in de eerste naamval / onderwerp
jullie ouders (mv)
A
euer Eltern
B
eure Eltern
C
euere Eltern
D
eurer Eltern

Slide 25 - Quiz

vertaal in de vierde naamval / lijdend voorwerp
zijn huis (o)
A
sein Haus
B
seines Haus
C
seinen Haus
D
seine Haus

Slide 26 - Quiz

vertaal in de vierde naamval / lijdend voorwerp
zijn hond (m)
A
sein Hund
B
seinen Hund
C
seiner Hund
D
seinem Hund

Slide 27 - Quiz

ok, jetzt ein bisschen schwieriger

Slide 28 - Slide

Wat moet er op deze plek:
Ich kaufe ......... Kuchen (een)
A
ein
B
eine
C
keine
D
einen

Slide 29 - Quiz

Wat moet er op deze plek:
Ich lese .... Buch (jouw)
A
dein
B
deines
C
deiner
D
deinem

Slide 30 - Quiz

Wat moet er op deze plek:
Der Mann kauft .... Hund (deze)
A
dies
B
dieser
C
diesen
D
diesem

Slide 31 - Quiz

Wat moet er op deze plek:
... Mutter (haar) liest ... Zeitung (deze)
A
ihr .... dies
B
die .... diese
C
ihre .... diese
D
ihre .... dieser

Slide 32 - Quiz

Wat moet er op deze plek:
.... Schwester (jullie) liebt ... Nachbar (haar)
A
eure .... ihren
B
ihre .... ihr
C
deine ... ihren
D
ihre .... seinen

Slide 33 - Quiz

Snap je dit?

Slide 34 - Poll

Hausaufgaben
S. 134 (Lektion 5):
12, 13 und 14

timer
10:00

Slide 35 - Slide

FILM

Slide 36 - Slide

!

Slide 37 - Slide