week 4 Grammatica 1 Les A en E

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoofdpersoon Ella
broertje Robbie
jongen Jay
meisje Quinn

Ondergrondse
bombardementen
geld
werk in oorlogstijd

Slide 2 - Slide

Wat doen we vandaag? 
  • stof toetsweektoets bespreken
  • leerdoelen bespreken (grammatica les A en E uit het handboek)
  • interactieve instructie leerdoelen 
  • zelfstandig aan de slag  

Slide 3 - Slide

Stof toetsweektoets
  • Theorie poëzieproject (zie bijlage onder kopje 'prestaties')
  • Gedicht schrijven tijdens de toets (zie bijlage onder kopje 'prestaties')
  • Kern handboek (harde kaft), ontleden: bladzijde 138 t/m 151, 154, 155, 160 t/m 163. Opdrachten hierbij vind je in het oefenboek (zachte kaft): bladzijde 94, 95, 102 t/m 108 en 112 en 113.
  • weging: 3x
  • Voorbereidingstip: gebruik de leerdoelen, die moet je beheersen om de toets tot een goed einde te brengen. 

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
  • Ik weet wat de kenmerken en functie zijn van zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden.
  • Ik kan bepalen welke woorden tot de vier bovenstaande woordsoorten behoren.
  • Ik kan beredeneren (uitleggen) waarom een woord tot één van bovenstaande woordsoorten behoort.
  • Ik kan zelf nieuwe voorbeelden bedenken van zinnen met bovenstaande woordsoorten erin.


Bovenstaande leerdoelen gaan over stof die je op de basisschool al hebt geleerd. Dit is dus herhaling. Dat betekent dat er weinig aandacht aan wordt besteed. Mocht je de stof nog niet voldoende beheersen (dit geeft jouw docent aan), dan moet je naar een Amadeusblok. 

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
  • Ik weet wat het onderwerp en werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde zijn.
  • Ik kan bepalen wat het onderwerp van een zin is en of een zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde heeft.
  • Ik kan in eigen woorden beredeneren (uitleggen) wat het onderwerp van een zin is en of de zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft.
  • Ik kan de persoonsvorm aanwijzen in een zin.
  • Ik kan de persoonsvorm beredeneren in een zin.


Wat heb je aan deze leerdoelen in het leven? 

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Je begrijpt beter hoe de Nederlandse taal is opgebouwd en dat zorgt ervoor dat je minder fouten maakt bij het formuleren van zinnen. Jouw schrijfvaardigheid verbetert dus!
  • Je weet waarschijnlijk meer over de taal dan jouw ouders ;)


Wat heb je aan deze leerdoelen in het leven? 

Slide 7 - Slide

Interactieve instructie
We lezen samen pagina 160 en 161 van het handboek 


                                          

Slide 8 - Slide

Noteer de lidwoorden uit onderstaande zin.

Asri heeft een prachtig nieuw boek gekocht voor haar oude moeder.

Slide 9 - Open question

Noteer de zelfstandige naamwoorden uit onderstaande zin.

Asri heeft een prachtig, nieuw boek gekocht voor haar oude moeder.

Slide 10 - Open question

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden uit onderstaande zin.

Asri heeft een prachtig nieuw boek gekocht voor haar oude moeder.

Slide 11 - Open question

Interactieve instructie
We lezen samen pagina 138 t/m 141 van het handboek 

ontleden
onderwerp en gezegde

Slide 12 - Slide

Interactieve instructie - gezegde
  • Jantine eet snoep. 
  • Doet Jantine iets of is ze iets? 
  • Ze doet iets.  -> werkwoordelijk gezegde

  • Jantine is heel lief. 
  • Doet Jantine iets of is ze iets?
  • Ze is iets. -> naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Slide

Interactieve instructie - gezegde
  • Jantine eet snoep. -> werkwoordelijk gezegde
  • Wat is het kernwoord (een werkwoord)? eet
  • Vul het kernwoord aan: ......... dat doe je / dat ben je 
  • eet (eten) dat doe je. 
  • Je wordt hierbij bevestigd in jouw idee dat deze een doe-zin is en dus een werkwoordelijk gezegde heeft. 

Slide 14 - Slide

Interactieve instructie - gezegde
  • Jantine is lief. -> naamwoordelijk gezegde
  • Wat is het kernwoord (een naamwoord)? lief 
  • Vul het kernwoord aan: ......... dat doe je / dat ben je 
  • lief,  dat ben je. 
  • Je wordt hierbij bevestigd in jouw idee dat deze een zijn-zin is en dus een naamwoordelijk gezegde heeft. 

Slide 15 - Slide

Interactieve instructie - onderwerp
  • Jantine eet snoep. 
  • Jantine is lief 

  • Wie is degene die iets doet (snoep eten) of is (lief) in deze zinnen? 
  • Jantine
  • Jantine is het onderwerp

Slide 16 - Slide

Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Opa koopt een krantje.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Wat is kernwoord van het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Opa koopt een krantje.
A
koopt
B
opa
C
een krantje

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Opa koopt een krantje.
A
opa
B
krantje
C
koopt

Slide 19 - Quiz

Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Mijn nieuwe hond is heel druk.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Wat is het kernwoord van het naamwoordelijk gezegde? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Mijn nieuwe hond is heel druk.
A
mijn nieuwe hond
B
heel druk
C
is

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Mijn nieuwe hond is heel druk.
A
mijn nieuwe hond
B
heel druk

Slide 22 - Quiz

Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Ronaldo heeft al bij veel clubs gevoetbald.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

Wat is kernwoord van het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Ronaldo voetbalde al bij veel clubs.
A
Ronaldo
B
voetbalde

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Ronaldo voetbalde al bij veel clubs.
A
Ronaldo
B
veel clubs

Slide 25 - Quiz

Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Mijn ouders zijn mijn helden.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

Wat is het kernwoord van het naamwoordelijk gezegde? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Mijn ouders zijn mijn helden.
A
zijn
B
mijn helden

Slide 27 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)

Mijn ouders zijn mijn helden.
A
mijn ouders
B
mijn helden

Slide 28 - Quiz

Aan de slag

  • oefenboek blz 94/95: opdracht 1 t/m 5: woordsoorten
  • oefenboek blz 102: opdracht 1 t/m 4:  ww- en nw-gezegde


Slide 29 - Slide