1. Welke uitspraak over een binnenkomend telefoongesprek is waar? I Je laat de telefoon minstens vijf keer overgaan. II Je kunt een beller doorverbinden zonder hem gesproken te hebben.
A
Beide uitspraken zijn waar.
B
Alleen uitspraak I is waar.
C
Alleen uitspraak II is waar.
D
Geen van beide uitspraken is waar.
1 / 10
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 3
This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
1. Welke uitspraak over een binnenkomend telefoongesprek is waar? I Je laat de telefoon minstens vijf keer overgaan. II Je kunt een beller doorverbinden zonder hem gesproken te hebben.
A
Beide uitspraken zijn waar.
B
Alleen uitspraak I is waar.
C
Alleen uitspraak II is waar.
D
Geen van beide uitspraken is waar.
Slide 1 - Quiz
Amira Khatoun neemt de telefoon op. Zij hoort aan het gerinkel dat het een telefoon van buiten het bedrijf is.
Hoe neemt zij de telefoon correct op?
A
“Met Amira Khatoun, goedemorgen.”
B
“Amira Khatoun, autoverhuur NewCar.”
C
“Goedemorgen, autoverhuur NewCar, met Amira Khatoun.”
D
”Goedemorgen, autoverhuur NewCar.”
Slide 2 - Quiz
Je kunt een vraag van een beller niet direct beantwoorden en wilt even overleggen met een collega.
Wat zeg je?
A
“Heeft u een ogenblikje? Ik overleg even met een collega.”
B
“Even wachten. Ines, weet jij wat de prijzen zijn van de aanhangers in de verhuur op zondag?”
C
“Dat weet ik niet. Misschien is er morgen iemand die dit wel weet.”
D
“Ik ga het even vragen. Kan wel even duren hoor!”
Slide 3 - Quiz
Hoe controleer je of je de beller goed begrepen hebt? Er zijn twee antwoorden goed.
A
“Wat zei u? Wilt u opnieuw beginnen?”
B
“Dus u heeft op maandag 13 april om 10.00 uur een afspraak?”
C
“Dus u laat mij voor vrijdag weten of de afspraak van 19 maart om 12.00 uur doorgaat?”
D
“Dus u heeft alles begrepen?”
Slide 4 - Quiz
Hoe sluit je een telefoongesprek correct af?
A
“Nog een fijne dag!”
B
“Doei!”
C
“Tot later, mevrouw!”
Slide 5 - Quiz
Welke uitspraak over een adviesgesprek is waar?
I Je geeft de ander aan het begin altijd een hand. II Je noemt aan het begin de reden van het gesprek.
A
Beide uitspraken zijn waar.
B
Alleen uitspraak I is waar.
C
Alleen uitspraak II is waar.
D
Geen van beide uitspraken is waar.
Slide 6 - Quiz
Wanneer voer je een adviesgesprek?
A
Als iemand een probleem heeft en jou om een oplossing vraagt.
B
Als iemand een gebruiksaanwijzing niet begrijpt en jou vraagt om uitleg.
C
Als iemand een vraag heeft over de tijden van de bus en jou vraagt om een dienstregeling.
Slide 7 - Quiz
Een adviesgesprek verloopt volgens een bepaalde volgorde.
Zet de onderdelen in de juiste volgorde door het juiste nummer erbij te zetten.
Vragen ter verduidelijking of toelichting stellen.
Argumenten voor het advies geven.
Vertellen of je er wel of niet bij kunt helpen.
Luisteren naar de vraag.
Een advies geven.
Controleren of je de vraag goed begrepen hebt.
1
2
3
4
5
6
Slide 8 - Drag question
Hoe reageer je correct als je iemand geen advies kunt geven?
A
“Daar kan ik u helaas niet bij helpen. Ik zal even kijken wie u wel advies kan geven.”
B
“Dat moet u mij niet vragen. Ik heb daar geen verstand van.”
C
“Het spijt me, maar hier heb ik nu geen tijd voor.”
Slide 9 - Quiz
Je hebt een klant geadviseerd om een bepaalde televisie te kopen.
Welke van onderstaande zinnen zijn passende argumenten voor dit advies?
A
“Die televisie is geschikt voor u, want wij verkopen hem al jaren.”
B
“Die televisie is geschikt voor u, omdat hij niet te groot is, een mooie geluidskwaliteit heeft en past binnen uw budget.”
C
“Die televisie is geschikt voor u, omdat het een goede televisie is en omdat hij nu in de aanbieding is.