practicum hooi infuus

practicum hooi infuus
1 / 46
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 46 slides, with text slides.

Items in this lesson

practicum hooi infuus

Slide 1 - Slide

Abiotische factoren
Invloeden uit het ecosysteem op een organisme die door levenloze dingen worden veroorzaakt, zoals temperatuur, lucht, water, licht. Organismen moeten met deze factoren kunnen omgaan om te kunnen leven in het betreffende ecosysteem.

Slide 2 - Slide

Biotische factoren
Invloeden op een organisme uit de levende natuur. Organismen in een ecosysteem die invloed uitoefenen op de populatie van een andere soort en op organismen van de eigen soort.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ecosysteem
Een begrensd gebied met typerende organismen en een typerend klimaat. Een ecosysteem bestaat uit verschillende leefgemeenschappen en de invloeden uit de abiotische natuur. Een ecosysteem hoort in evenwicht te zijn en is grotendeels zelfregulerend. In een ecosysteem hebben biotische factoren (de organismen in het systeem) en abiotische factoren invloed op de organismen in het ecosysteem.

Slide 5 - Slide

Van de volgende slide heb ik de tekst van de webpagina in een word document gezet en naar je gmail gestuurd.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

Inleiding
We onderzoeken het effect van abiotische factoren op de successie, een geleidelijke verandering van de soortensamenstelling in een levensgemeenschap, van een hooi-infuus. Op het einde bekijken we de climax: het eindpunt van successie.

In dit onderzoek is als variabele gekozen voor de abiotische factor zuurgraad. 

De biotische factoren hierbij zijn de andere organismen in het hooi-infuus zoals groenwiertjes en bacteriën die als voedsel zijn voor de zich ontwikkelende micro-organismen in het infuus. 


Slide 9 - Slide

Hoofdvraag
Welke invloed heeft een verandering van pH op het aantal en verscheidenheid van micro-organismen in een hooi-infuus met slootwater?

Zuur of basisch tolerante soorten kunnen nieuwe niches en specifieke interacties aangaan met andere soorten zoals competitie (en daarmee beschikbaarheid van voedingsstoffen) en symbiose. Een verandering van pH tov een neutrale pH zal ongetwijfeld een effect hebben op biotische factoren waardoor de verscheidenheid in soorten zal afnemen. Maar welk deel van de factoren (abiotische of biotische) verantwoordelijk is voor de afname in verscheidenheid is vanwege de beperkte tijd niet specifiek onderzocht. We nemen in ieder geval aan dat een verandering in verscheidenheid deels te wijten is aan een verandering in biotische factoren welke in gang gezet is door een verandering van abiotische factoren (zoals pH).

Slide 10 - Slide

Hypothese voor groei en aantal in aantal organismen
Bij een neutrale pH (rond 7) van slootwater zal de groei (in aantal) en verscheidenheid van micro-organismen optimaal zijn en zijn er o.a. pantoffeldiertjes, andere soorten trilhaardiertjes, amoeben, radardiertjes en watervlooien te vinden. De verwachting is dat bij afwijkingen in pH van slootwater zowel het aantal als verscheidenheid van micro-organismen gaat afnemen, omdat veel micro-organismen in slootwater van nature aangepast zijn aan de natuurlijke omstandigheid (neutrale pH van slootwater). Verder verwachten we bij afwijkingen in pH naar beneden of omhoog vooral soorten te zien die die aangepast zijn aan zuurdere of basischere milieus. 
De hypothese kan worden getest door het aantal en verscheidenheid van micro-organismen in het infuus te meten bij verschillende pH waarden. Daarom moet de hoofdvraag worden onderverdeeld in de volgende deelvragen:

Slide 11 - Slide

Variabelen
  • Onafhankelijke variabele: zuurgraad (pH)
  • Afhankelijke variabelen: aantal soorten en totale populatiegrootte
  • Controle variabelen: licht, temperatuur, hoeveelheid en herkomst water, hoeveelheid en herkomst hooi.

Slide 12 - Slide

Deel vragen
•Welke micro-organismen hebben zich gevormd in verschillende potten na een bepaald aantal weken (verscheidenheid)?
•Hoeveel van elke micro-organisme soort is er te zien (aantal)?
•Wat merken we op bij de verschillende pH's? 

Slide 13 - Slide

2 typen eencelligen
Schimmels, planten (kunnen eencellig zijn) en dieren (kunnen ook eencellig zijn) zijn eukaryoot en hebben dus een celkern. Elke cel heeft een kern met kernmembraan waarbinnen het DNA zit.  Rond de organelen zit een membraan.

Bacteriën (altijd eencellig) zijn prokaryoten. Het zijn organismen zonder celkern, waarvan de erfelijkheidsdrager (DNA) in het cytoplasma drijft. Rond de organelen zit geen membraan.  

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Ciliaten: eencellige eukaryoten: de trilhaardiertjes
  • Pantoffeldiertje
  • Stentor

Alle soorten hebben twee celkernen: een grote celkern en een kleine celkern.

Slide 17 - Slide

pantoffeldiertjes: eukaryote eencellige ziet eruit als pantoffel (trilhaardiertje: ciliate)

Slide 18 - Slide

Een andere naam voor het pantoffeldiertje is ‘trilhaardiertje’, vanwege de vele korte trilhaartjes aan de buitenkant van zijn cel. Die haartjes maken met zijn allen dezelfde beweging, waardoor het pantoffeldiertje snel in een bepaalde richting kan zwemmen. Een pantoffeldiertje is vrij zout van binnen, vergeleken met het zoete water waarin het leeft. Het water trekt daardoor vanzelf naar binnen (osmose). Om niet 'vol te lopen' en te barsten heeft het pantoffeldiertje twee blaasjes, die het water in de cel verzamelen en weer naar buiten pompen. De blaasjes verdwijnen dan en zijn een soort nieren. Het pantoffeldiertje eet vooral bacteriën, die het door beweging van zijn trilhaartjes in de mondgroef naar binnen veegt. In de cel kapselt het diertje de bacteriën in voedselblaasjes in, waarna ze worden verteerd. Ook hebben ze vaak een symbiotische relatie met algen die hen helpen voedingsstoffen te verkrijgen. Zelf is het pantoffeldiertje voedsel voor dierlijk plankton, kleine vissen en andere waterdiertjes.

Slide 19 - Slide

Stentor: eencellige eukaryoot in de vorm van trompet: trilhaardiertje: ciliate

Slide 20 - Slide

Het diertje heeft de vorm van een trompet met langs de bovenrand een ronde krans van bewegende trilhaartjes die een waterstroom -met daarin voedseldeeltjes zoals bacteriën- naar de 'slokdarm' veroorzaken, dat wil zeggen naar de bovenkant van de trompet, de zogenaamde cyto-stoma ('celmond'). Het trompetdiertje wordt vaak aangetroffen in organisch vervuild, stilstaand of langzaam stromend zoet water.

Stentorsoorten leven van rottend afval en breken dit af zodat het opgenomen kan worden door algen. Bij verstoring wordt het trompetvormige deel ingetrokken tot een bolvormige massa.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Amoeben: veelvormige eencellige eukaryote veelvraat

Slide 23 - Slide

De supergroep Amoebozoa bestaat uit eukaryote organismen die geen vaste vorm hebben, en ook voortdurend van vorm kunnen veranderen. Amoeben zijn eencellig, maar niet altijd klein. Sommige slijmzwammen, ook Amoebozoa, kunnen uitgroeien tot een blob van tientallen vierkante centimeters. Ze hebben maar 1 blaasje , die het water in de cel verzameld en weer naar buiten pompt Pantoffeldiertje heeft er 2.

Amoeben verplaatsen zich door schijnvoetjes te maken: uitstulpingen van het celmembraan. Om een kant op te bewegen, maken ze één schijnvoetje steeds groter door het te vullen met cytoplasma. Zo schuift de hele cel steeds een beetje op. Amoeben gebruiken hun schijnvoetjes ook om aan voedsel te komen. Ze naderen organisch afval of een ander organisme met een schijnvoetje en omsluiten het vervolgens. Dit opslokken wordt ook wel fagocytose genoemd.

Slide 24 - Slide

Zweepdiertjes (flagellaten)

Slide 25 - Slide

De zweepdiertjes vormen een geslacht van eencelligen en behoren hiermee tot de allerkleinste diertjes. Ze hebben een zweepstaartje of een flagel om zich voort te bewegen. Je vindt ze in het water. Sommige soorten zoals de Euglena hebben bladgroenkorrels van algen opgenomen: zie plaatje

Maar het minste druppeltje water is voldoende om zweepdiertjes in te kunnen laten leven. Het klinkt gek, maar de zweepdiertjes komen zelfs in de woestijn voor. Elke vorm van dauwdruppeltje is genoeg voor deze diertjes om te kunnen leven. Ze zitten vooral rond wortels omdat er veel bacteriën en organisch afval in voorkomen.


De flagellaten worden door veel verschillende micro-organismen, zoals de ciliaten, als voedselbron gebruikt.

Slide 26 - Slide

Euglena (oogdiertjes): eencellige eukaryoot valt onder zweepdiertjes

Slide 27 - Slide

Euglena zijn eencellige eukaryote organismen met een flagel die leven in vijvers met kenmerken van zowel plantencellen als dierlijke cellen. Ze zijn bekend om dat ze goed kunnen overleven in zure wateren.

Het is genoemd naar de oogvlek (stigma), die geen primitief oog is, maar een pigmentvlek.

Het geslacht omvat zowel fotoautotrofe soorten met bladgroenkorrels, als heterotrofe, kleurloze vormen.






Slide 28 - Slide

Autotroof
Planten/algen (en sommige bacteriën) maken zelf de benodigde glucose. We noemen dit autotroof. Dit doen ze d.m.v. de fotosynthese (klik hier voor meer informatie). Uit licht wordt energie gewonnen die in glucose wordt omgezet. De gevormde glucose kan vervolgens weer worden gebruikt voor de dissimilatie (voor energie) of de assimilatie (groei). Het is de basis van de voedselketen.

Het woord heeft een Oudgriekse afleiding: φῶς (phōs) betekent "licht", αὐτός (autos) "zelf", en τροφή (trophē) "voedsel". 




Slide 29 - Slide

Heterotroof
Dieren (en dus ook de mens), bacteriën en schimmels, komen aan de benodigde glucose door zich met andere organismen te voeden. We noemen dit heterotroof. Het woord "heterotroof" is afgeleid uit het Oudgrieks en betekent letterlijk "zich van anderen voedend" (heteros - "vreemd", "een andere"; trophein - "voeden").

De gevormde glucose  (uit dood of levende organismen) kan vervolgens weer worden gebruikt voor de dissimilatie (voor energie) of de assimilatie (groei). Heterotrofen Heterotrofe organismen zijn voor hun overleven afhankelijk van andere organismen.

Slide 30 - Slide

meercellige organismen

Slide 31 - Slide

radardiertjes: adineta

Slide 32 - Slide

Adineta is een groep van raderdiertjes die overal ter wereld in het water voorkomt. Ze beschikken net als andere raderdiertjes over een speciale mond om voedsel op te kunnen zuigen. Er zijn tot wel 2 000 verschillende soorten raderdiertjes, die allemaal eenzelfde soort lichaamsbouw hebben. 

Elk raderdiertje bestaat uit drie delen; een hoofd, een lichaam en een voet. Op z’n hoofd heeft het raderdiertje een mond waarmee hij voedsel en water op kan zuigen. Deze mond heeft een krans van radertjes eromheen die ook wel beschreven worden als een ‘kroon’. Door de kroon als een soort wiel rond te laten draaien, ontstaat er een vortex (stroming in de vorm van een draaikolkje) waarmee het raderdiertje voedsel naar binnen kan zuigen.  

Slide 33 - Slide

Raderdiertjes komen vooral voor in zoetwater, maar sommige Adineta-soorten leven juist in de zee. Ook zijn Adineta toleranter voor omgevingsveranderingen dan andere raderdiertjes. Zo kunnen ze uitdroging en flinke temperatuursveranderingen goed overleven. Adineta eten  andere organismen zoals bacteriën, gisten en algen. Raderdiertjes worden daarom ook wel ingezet als schoonmakers van aquaria.


Slide 34 - Slide

De groep van Adineta bestaat uitsluitend uit vrouwtjes. Voor voortplanting leggen ze eieren waar telkens weer nieuwe vrouwtjes uit komen. 

Normaal gesproken zorgt het samensmelten van zowel mannelijke als vrouwelijke genen tijdens voortplanting voor genetische diversiteit. Dat is essentieel voor een soort om zich aan veranderende omstandigheden aan te kunnen passen. Om toch nieuwe genetische diversiteit te genereren, maken Adineta-soorten gebruik van een proces dat genconversie heet. Systemen die normaal voor DNA-reparatie zijn bedoeld, worden daarbij ingezet om stukjes DNA (allelen) onderling uit te wisselen. Super slim dus! 

Slide 35 - Slide

watervlooien
Watervlooien zijn bijzondere diertjes. Soms zijn ze zo klein (0,2 mm) dat je ze nauwelijks met het blote oog kunt zien. Volwassen watervlooien zijn zo'n 5 millimeter en voor de oplettende kijker wel te zien. Ze planten zich aseksueel voort en hebben dus geen partner van het andere geslacht nodig. Ze behoren tot de groep zooplankton. 

Watervlooien zijn een onmisbare schakel in het ecosysteem van sloot of vijver. Zij eten groen-algen en bacteriën en zijn op hun beurt voedsel voor grotere dieren zoals de larven van insecten, kleine vissen, kikkers en water-salamanders. 

In de volgende slide zie je link voor foto van watervlo met alle belangrijke organen (handig voor tekening)

Slide 36 - Slide

Watervlooien
Watervlooien zijn kreeftachtigen, en hebben net als andere kreeftachtigen een uitwendig pantser. Hun meest opvallende kenmerk zijn de twee paren antennes waarvan het tweede paar heel groot is en voor het zwemmen wordt gebruikt. Het tweede paar is zeer klein en is vaak (bijna) niet te zien, ze zien er een beetje uit als de “neusharen” van de watervlo. Deze antennen bevatten gevoelige zintuigen.

Watervlooien hebben één opvallend oog, en vaak ook nog een veel kleiner lichtgevoelig orgaantje dat ocellus wordt genoemd. Het lichaam wordt meestal omgeven door een schaal die de watervlo beschermt. Binnenin de schaal zitten de zeefpoten die de watervlo gebruikt om een waterstroom op te wekken en daar voedsel uit te filteren. In het lichaam kan je meestal ook het darmkanaal zien lopen en bij veel soorten kan je ook het hart zien zitten en dit zien kloppen, erg gaaf om te zien!

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Link

Cyclopsen (waterluis of roeipootkreeftje)

Slide 39 - Slide

Lijkt alsof ze 1 oog hebben. Ze voeden zich met algen en andere micro-plankton. Wanneer je dit water dan in het open gedeelte in de buurt van planten uit de vijver haalt, is de kans groot, dat je er een Cyclops of éénoog bij vindt. Het zijn kleine kreeftachtigen, die hun naam ontlenen aan de Griekse mythologie, waar cyclopsen of éénogen in voorkomen.

Af en toe zien we ze dan door het water een snel sprongetje maken.

Slide 40 - Slide

groenwiertjes/algen

Slide 41 - Slide

bacteriën
Bacteriën zijn eencellige prokaryoten. Hebben geen celkern en functioneren in het ecosysteem als reducent. Reduceren betekent kleiner maken 

In de rol van reducent zetten bacteriën organische stoffen om in anorganische stoffen. Die dan weer beschikbaar komen voor planten en andere organismen. Anorganische stoffen zijn kleine moleculen en bevatten geen energie. Water, koolstofdioxide en zouten zijn voorbeelden van anorganische stoffen. Organische stoffen zijn afkomstig van organismen of van producten van organismen. In organische moleculen moet minimaal een H-atoom en een C-atoom zitten om de stof organisch te mogen noemen.

Bijna allemaal zijn bacteriën net als dieren en schimmels heterotroof: ze komen aan de benodigde glucose (energie) door zich met andere organismen te voeden (dood hout, bladeren zoals bladafval of dode dieren: organische stoffen waar glucose in zit of de bouwstenen om glucose te maken).

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link