Week 14, les 1, gram w

Welkom!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Controle opdrachten spelling, pvtt en pvvt
  • Uitleg boekopdracht
  • Elke 2e les => leesboek mee (morgen)
  • Grammatica zinsdelen 

Slide 2 - Slide

Huiswerkcontrole spelling
Niet af = nablijven!
blz. 252 opdr. 2,3,4
blz. 254 opdr. 2 t/m 7 
blz. 256 opdr. 1

Slide 3 - Slide

Boekopdracht

Slide 4 - Slide

Woordsoorten - hoe zat het?
  • blw
  • olw
  • zn
  • bn
  • hww
  • zww 

Slide 5 - Slide

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 6 - Quiz

Is "werd" een zelfstandig werkwoord?
Er werd wat geglimlacht: van mij naar hem
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
A
Heeft
B
juffrouw De Jong
C
de cadeaubon
D
gedaan

Slide 8 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig werkwoord?
A
fietsen
B
hebben
C
zijn
D
stelen

Slide 10 - Quiz

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Slide

Voorzetsel - blz. 222
  • De kooi/ de vakantie
  • Voor een voornaamwoord (ik fiets met hem)
  • Voor een groepje met een zelfstandig naamwoord (op het dak)
  • Achter een zelfstandig naamwoord, eind van de zinsdeel. Vaak een richting (zij liep de school uit)
  • In het midden van een zinsdeel (de jongens uit de straat) 

Slide 12 - Slide


Wat is het persoonlijk voornaamwoord?

Slide 13 - Open question


Benoem de voorzetsels/ het voorzetsel 

Slide 14 - Open question

Maak een zin met daarin een bezittelijk voornaamwoord . Zet het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.

Slide 15 - Open question

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 16 - Open question

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
zij
B
zij, haar
C
zij, haar, haar
D
haar

Slide 17 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
zij
B
zij, aan
C
hem
D
zij, hem

Slide 18 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
wegens

Slide 19 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 20 - Quiz

Benoem het voorzetsel/voorzetsels: Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Slide 21 - Open question

Werkdoelen
- Grammatica p8 blz. 218 opdr. 2, 4

- Grammatica p10 blz. 222 opdr. 2,4, 5
- Grammatica p12 blz. 226 opdr. 1, 3, 6 (havo), of 3, 4 en 6 (vwo)

Slide 22 - Slide