H48: persoonlijk voornaamwoord + H49: bezittelijk voornaamwoord

Welkom 1D! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • schrift + etui
  • laptop (dicht)
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 1D! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • schrift + etui
  • laptop (dicht)

Slide 1 - Slide

Welkom 1D! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • schrift + etui
  • laptop (dicht)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

Slide 4 - Slide

Vandaag ...
  • Terugblik zww en hww 
  • Controle huiswerk + nakijken
  • Uitleg voorzetsel
  • Oefenen
Doelen van de les: Je kunt voorzetsels herkennen in een zin.

Slide 5 - Slide

Terugblik
  • lidwoord (blw, olw)
  • zelfstandig naamwoord (czn, azn, zn-e)
  • bijvoeglijk naamwoord (én stoffelijk bijvoeglijk naamwoord)
  • zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
  • voorzetsel (vz) 

Slide 6 - Slide

kast- en vakantiewoorden: voorzetsels
op
boven
buiten
uit
onder
in
naast
tijdens
na
wegens
met

Slide 7 - Slide

czn
azn
zn-e
blw
olw
schuur
een
Albert Heijn
onderwijs
telefoon
stiften
Audi
april
Luuk
de
het
gedachten

Slide 8 - Drag question

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
museum
B
gesprek
C
beroemde
D
jongen

Slide 9 - Quiz

Wat is geen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
gebakken
B
linnen
C
papieren
D
schone

Slide 10 - Quiz

Noteer de voorzetsel(s) uit onderstaande zin.

De sleutels liggen tussen de boeken op de plank.

Slide 11 - Open question

Noteer de voorzetsel(s) uit onderstaande zin.

Sinds een paar weken vliegen de vogels weer over de bomen naar het zuiden.

Slide 12 - Open question

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan.

VB: Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

Slide 16 - Slide

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar (1) haar (2).

haar (1) is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Jouw paspoort is niet meer geldig.

'jouw' is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Benoem het pers. vnw. en bez. vnw. in de volgende zin:

Ga je ook naar haar feestje?

Slide 21 - Open question

Benoem het pers. vnw. en bez. vnw. in de volgende zin:

Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken. En voor straf ook hun kamer.

Slide 22 - Open question

Wat is de juiste spelling?

A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 24 - Quiz

Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten:
H48: opdr. 1 t/m 4 (blz. 100/101)
H49: opdr. 1 en 2 (blz. 102/103)

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kijk de opdrachten na. Ga daarna leren voor de toets. 
timer
15:00

Slide 25 - Slide

Huiswerk
Maandag 17 maart: 
  • H48: opdr. 1 t/m 4
  • H49: opdr. 1 en 2

Slide 26 - Slide