This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Zeefsnavel
Pincetsnavel
Haaksnavel
Kegelsnavel
Slide 2 - Drag question
Yvanka zegt dat zebra’s hun lichaamstemperatuur constant houden. Chris zegt dat olifanten onder andere grote oren hebben om af te kunnen koelen.
A
Chris heeft gelijk
B
Yvanka heeft gelijk
C
Beiden hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk
Slide 3 - Quiz
Aan de noordgrens van Nederland ligt de Waddenzee Tussen de eilanden en het vaste land liggen de zogenaamde wadden. Tweemaal per dag worden de wadden bij-vloed overstroomd door voedselrijk water uit de Noordzee. Bij eb stroomt het zeewater weer terug naar de Noordzee en vallen de wadden droog. Met de vloed worden ook veel organismen, zoals plankton en vissen, aangevoerd. De Waddenzee is ondiep, waardoor de temperatuur van het water in het voorjaar snel kan oplopen en in de winter snel kan dalen. In het ondiepe water kan het zonlicht tot op de bodem doordringen. Al deze factoren hebben invloed op het leven in de Waddenzee.
Slide 4 - Slide
In de bovenstaande informatie worden biotische en abiotische factoren genoemd die invloed hebben op het ecosysteem van de Waddenzee. Noem twee abiotische factoren uit de bovenstaande informatie
Tekst
Slide 5 - Open question
Bosanemoon is een voorjaarsbloeier. Je kunt ze vinden in het bos. Leg uit waarom ze al in het voorjaar bloeien en niet pas in de zomer.
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Slide
In een pikdonkere, afgesloten kamer staan een paar planten. Wat gebeurt er met de hoeveelheid CO2 in die ruimte?
A
Blijft hetzelfde
B
Stijgt
C
Daalt
Slide 8 - Quiz
Tuinders proberen hun planten te beschermen tegen bladluizen, want planten waarop veel bladluizen leven zijn minder gezond. Bladluizen zuigen zoete stoffen uit de nerven van de bladeren. Welke bewering over bladluizen is juist?
A
Bewering 1: Bladluizen zuigen uit de houtvaten.
B
Bewering 2: Bladluizen zuigen uit de bastvaten.
Slide 9 - Quiz
Rozen worden meteen na het afsnijden op de kwekerij in water gezet met daarin een bacteriedodend middel. Dan gaan ze na de verkoop in een bloemenvaas minder snel slap hangen. Rozen gaan slap hangen als er verstoppingen in de vaten van de stengel voorkomen. Twee typen vaten zijn bastvaten en houtvaten.
Gaat een roos eerder slap hangen bij verstopping in de bastvaten of bij verstopping in de houtvaten?
A
Bastvaten
B
Houtvaten
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Drag question
Linda zegt dat het waslaagje op de bladeren ervoor zorgt dat de plant te veel water verliest. Bob zegt dat bloemen dienen voor de voortplanting.
Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Alleen Linda heeft gelijk
B
Alleen Bob heeft gelijk
C
Beiden hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Bij onderdeel 3 zie je pijl A en pijl B. De pijlen hebben betrekking op de uitwisseling van koolstofdioxide en zuurstof. Welke gassen horen er bij de pijlen A en B als de zon schijnt?
A
A: Koolstofdioxide
B: Zuurstof
B
A: Zuurstof
B: Koolstofdioxide
C
A: Koolstofdioxide
B: Koolstofdioxide
D
A: Stikstof
B: Zuurstof
Slide 14 - Quiz
Anko zegt dat aardappels knollen zijn. Lisa zegt dat er in paprika’s vooral veel zetmeelkorrels zitten. Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Anko heeft gelijk
B
Lisa heeft gelijk
C
Beiden hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk
Slide 15 - Quiz
Tom zegt dat je van sla het blad eet. Jillie zegt dat je bij bruine bonen de zaden eet. Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Jillie heeft gelijk
B
Tom heeft gelijk
C
Beiden hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk
Slide 16 - Quiz
Karsten zegt dat eikels grote zaden zijn, omdat net ontkiemde eikenplantjes veel reservevoedsel nodig hebben om snel te kunnen groeien. Yara zegt dat planten vitaminen opslaan als reservevoedsel.
A
Karsten heeft gelijk
B
Yara heeft gelijk
C
Beiden hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
De bovenkant van een regenwoud bestaat uit boomtoppen op ongeveer 30 tot 50 meter hoogte. Dit is het droogste deel van een regenwoud. Onderin bevindt zich de bosbodem. Daar is weinig licht, bijna geen wind en de temperatuur blijft er ongeveer gelijk. De bodem is bedekt met een dunne laag humus, dode resten van organismen. Deze resten worden snel afgebroken waarbij mineralen vrijkomen. Tussen de boomtoppen en de bodem bevindt zich een dichte begroeiing van bomen en struiken. Bij afbraak van de humuslaag komen stoffen vrij die door organismen opgenomen worden. Ze gebruiken deze stoffen om eiwitten op te bouwen uit de glucose die ze zelf gemaakt hebben. Welke organismen worden hier bedoeld?
A
Alleen dieren
B
Alleen planten
C
Dieren en planten
Slide 19 - Quiz
Sperwer
Rups
Producent
Consument
Reducent
Gras
Koolmees
Slide 20 - Drag question
Marcel heeft een vijver in zijn tuin. In en bij de vijver leven allerlei dieren, zoals vissen, kikkers, watervlooien en libellen. Ook leven er waterplanten en oeverplanten. Soms komt er een ijsvogel of een reiger op bezoek. Hoe noem je al die organismen gezamenlijk die bij de natuurlijke vijver leven?
A
Ecosysteem
B
Levensgemeenschap
C
Individu
D
Populatie
Slide 21 - Quiz
In het stadspark leeft een grote groep konijnen. Wat is de naam van al die konijnen bij elkaar?
A
Ecosysteem
B
Levensgemeenschap
C
Individu
D
Populatie
Slide 22 - Quiz
1
2
3
4
5
1. Koolstof zit in koolstofdioxide in de lucht.
Producenten nemen de koolstof op.
Consumenten nemen koolstof op als ze eten.
Dieren ademen koolstofdioxide uit.
Tijdens de fotosynthese komt de koolstof in de glucose.
Slide 23 - Drag question
Slide 24 - Slide
Een leerling maakt een schema om een aantal processen in de koolstofkringloop weer te geven (zie de afbeelding).In de koolstofkringloop spelen reducenten een belangrijke rol.
Welke letter geeft de omzetting aan die door reducenten wordt uitgevoerd?