This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Er zijn 3 voorzetsels die worden gebruikt om aan te geven wanneer iets gebeurt. (tijd)
on
in
at
Gebruik je bij dagen en data.
They got married on September 2nd.
Karen plays football on Wednesdays.
Gebruik je bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.
Handball practice starts in October. The won an award in 1999. The sun shines in summer.
Kim eats cornflakes in the morning.
Let op!
Het voorzetsel 'in' gebruik je bij dagdelen, maar niet bij het dagdeel 'nacht'.
in the morning
in the afternoon
in the evening
** at night **
Gebruik je bij tijdsaanduidingen (tijdstippen).
The concert starts at 9 o'clock.