07: bijvoeglijk naamwoord + cijfers + luisteren

Español A1/A2 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Español A1/A2 

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
• Pronunciación
• El adjetivo
• Los números hasta 100

Slide 2 - Slide

Objetivos de la clase
Aan het einde van de les...
- kun je het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans juist aanpassen.
- kun je in het Spaans tot 100 tellen.

Slide 3 - Slide

Pronunciación
1.  La mujer optimista está casada con un hombre viejo.
2. El gato tímido come una naranja y bebe leche.
3. El camarero es un hombre sociable y le gusta comer verduras.
4. Mi mujer es muy trabajadora y es canadiense.
5. Mis padres cenan una tortilla de patatas con huevo.
6. De segundo plato prefiero una ensalada con queso.


Slide 4 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over iets of iemand 
De gezellige man
De mooie tekening
De kleine hond
Het dure horloge
De smalle straat
Het moderne huis
Het oude museum

Slide 5 - Slide

In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord, in het Spaans (bijna altijd) erachter:

Het mooie huis >            La casa bonita
Het oude kasteel >               El castillo antiguo
Het kleine museum >            El museo pequeño
De knappe man >                El hombre guapo
De lelijke auto >          El coche feo
De moderne kerk >                  La iglesia moderna

Slide 6 - Slide

Twee soorten bvnw:
Eindigend op een -o:
deze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen (mannelijk/vrouwelijk, meervoud/enkelvoud)
El mercado bonito               (mannelijk enkelvoud)
Los mercados bonitos       (mannelijk meervoud)
La casa bonita                       (vrouwelijk enkelvoud)
Las casas bonitas                 (vrouwelijk meervoud)

Slide 7 - Slide

¡A practicar!
1. La casa es .... (bonito)
2. Son unas iglesias .... (antiguo)
3. Es una perra .... (feo)
4. Son unas maletas .... (caro)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

... en je hebt bijvoeglijke naamwoorden
die niet op een -o eindigen:
interesante             (interessant)
actual               (actual)
fácil                       (makkelijk)
difícil                   (moeilijk)

Deze pas je alleen maar aan aan enkelvoud/meervoud:
Eindigt het op een e?         +s                         interesante > interesantes
Eindigt het op een medeklinker?      + es                    actual > actuales

Slide 10 - Slide

¡A practicar!
1. Son unos edificios .... (grande)
2. Es un libro .... (interesante)
3. La fecha es .... (actual)

Slide 11 - Slide

En casa: leer página 49 (les 7)

Slide 12 - Slide

Ahora: los números hasta 100
¿Quién puede contar hasta veinte?


Página: 60

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

¡De veinte a cien!

20 = veinte
30 = treinta
40 = cuarenta
50 = cincuenta
60 = sesenta


70 = setenta
80 = ochenta
90 = noventa
100 = cien

Slide 15 - Slide

De veinte a treinta
Veintiuno
Veintidos
Veintitres
Veinticuatro
Veinticinco
...

Slide 16 - Slide

De treinta a cien
Treinta y uno, treinta y dos, ...
Cuarenta y uno, cuarenta y dos, ...
...
Ochtenta y uno, ochenta y dos, ...

Slide 17 - Slide

Ahora: haz ejercicio 8.7 + 8.8

Slide 18 - Slide

Ahora:
practicamos escuchar en español

Slide 19 - Slide

Cinco mensajes
Los escuchamos dos veces.
Hacéis el ejercicio en parejas.
Puedes leer el texto la transcripción.
Subraya las palabras que ya conoces.

Slide 20 - Slide