Les 2 im/am/um

Wiederholung und üben Kap 4:
Tijdsbepaling met voorzetsels
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wiederholung und üben Kap 4:
Tijdsbepaling met voorzetsels

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel 1: 
Aan het einde van de les 
a. ken ik de tijdsbepalingen "im"/ "am" en "um" en 
b. kan ik deze tijdsbepalingen toepassen! 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarvoor heb je een tijdsbepaling nodig? 

Met deze voorzetsels kan je zeggen wanneer iets gebeurt! 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions


Dit zijn de 3 voorzetsels van tijdsbepaling:



im  = gebruik je voor jaargetijden en maanden
am = gebruik je voor een dag van de week en een datum
um = gebruik je voor een kloktijd ( die Uhrzeit) 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wanneer "im"? 

im  = gebruik je voor jaargetijden en maanden
Voorbeelden:
Im Winter ist es kalt. 
Im Februar ist es kalt. 
Leertip: onthoud deze 2 zinnen. Als je dan een zin met een ander jaargetijde of andere maand hebt, gebruik je ook "im". 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wanneer "am"? 
am = gebruik je voor een dag van de week en een datum
Voorbeelden:
Am Sonntag schlafe ich. 
Am 25. Februar habe ich auch viel geschlafen. 
Leertip: leer en onthoud deze voorbeeldzinnen. Ook voor alle andere dagen van de week en datums gebruik je dan "am". 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wanneer "um"? 
um = gebruik je voor een kloktijd ( die Uhrzeit) 
Voorbeelden:
Um Viertel nach 8 beginnt die Schule.
Wir essen um 18 Uhr. 

Leertip: "um" is alleen als je een kloktijd aangeeft. In het Duits is de klok "Die Uhr". Dit woord begint met een U,net zoals "um". 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Probeer het nu zelf: vul in de zinnen het juiste voorzetsel in.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Ich habe _______ Juni Geburstag
A
im
B
am
C
um

Slide 10 - Quiz

het gaat om een maand (Juni) dus 'im'

________ Winter ist es kalt.
A
im
B
am
C
um

Slide 11 - Quiz

Het is 'im'omdat het om een seizoen, de winter, gaat
Ich spiele ________ Freitag Fußball.
A
im
B
um
C
am

Slide 12 - Quiz

Het is 'am' omdat het om een dag (Freitag) gaat.
_______ 23 Uhr schlafe ich.
A
im
B
am
C
um

Slide 13 - Quiz

kloktijd ( Mitternacht) dus 'um'
Laura hat _____ 18. Juni Geburtstag.
A
im
B
um
C
am

Slide 14 - Quiz

'um' want het is om negen uur, het gaat om een kloktijd.
Es ist windig ______________ Herbst.
A
um
B
im
C
am

Slide 15 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
Der Film beginnt _____zehn nach zehn.
A
um
B
am
C
im

Slide 16 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
______Juli ist es Sommer.
A
um
B
am
C
im

Slide 17 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
Was machst du ____Samstagabend?
A
um
B
am
C
im

Slide 18 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
Ich muss _____halb neun zuhause sein.
A
um
B
im
C
am

Slide 19 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
Welke 3 voorzetsels voor tijdsbepalingen ken je nu?
Voer ze alle 3 in.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Heb je het leerdoel bereikt met deze les?

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Toetsvoorbereiding voor deze grammatica: 
Wir haben in Kapitel 4, Lektion 4, die Aufgaben 7. 8, 9  schon gemacht. 
Check nog eens deze opdrachten met je antwoorden op blz. 30 en 31. 
Leer voor de repetitie de voorbeeldzinnen met "im" / "am" en "um", zo onthoud je makkelijker welke tijdsbepaling je moet gebruiken. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions