het onderwerp kan je in 1 woord aangeven. Bijvoorbeeld: liefde, vriendschap, oorlog.
Thema:
Breder dan het onderwerp
Wat maakt de hoofdpersoon mee?
1 zin (de kortste samenvatting van het verhaal)
Slide 3 - Slide
Personages
Hoofdpersoon - bijpersoon
Verhoudingen tussen personages?
Personages beschrijven:
Innerlijk, uiterlijk, leeftijd, gender, gedrag, ontwikkeling, etc.
Slide 4 - Slide
Perspectieven: verteller
Vanuit wie wordt het verhaal verteld?
Ik-verteller: je weet alleen wat de 'ik' denkt en voelt
Personale verteller: je krijgt alleen inzicht in de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon
Alwetende verteller: je hebt inzicht in meerdere personages, terwijl deze verteller zelf geen rol speelt in het verhaal
Slide 5 - Slide
Perspectief
Ik-perspectief
Hij/zij-perspectief
Alwetend perspectief
Wisselend perspectief
Wie vertelt het verhaal?
Slide 6 - Slide
Ik-perspectief
Hij/zij-perspectief
Alwetend perspectief
Wisselend perspectief
Je weet niet wie het verhaal vertelt, het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven.
Meerdere personen krijgen het woord. Verteller is onderdeel van het verhaal.
De verteller staat boven het verhaal, hij doet niet mee. Je leest de beleving vanuit meerdere personages.
Je leest mee vanuit de hoofdpersoon. Je leest over zijn/haar gedachten en gevoelens.
Slide 7 - Drag question
Tijd
In welke (historische tijd) speelt het verhaal?
Chronologisch of niet? Tijdsprongen? (flashback of flashforward)
Voorbeelden: de Tweede Wereldoorlog, een mensenleven, een dag, Frankrijk in de 18e eeuw etc.
Slide 8 - Slide
Ruimte
Waar speelt het verhaal zich af?
Bijvoorbeeld in een huis
Restaurant
Park
School
Kamer
Etc.
Slide 9 - Slide
Opdracht 1
Je schrijft de eerste drie zinnen van een verhaal dat gaat over:
een tuinkabouter die opgesloten zit op de wc in een vrachtschip.
Je geeft na drie zinnen je verhaal door. de volgende persoon schrijft ook weer drie zinnen enz.
Slide 10 - Slide
Opdracht 2
neem deze zinnen over:
De sloopkogel zoeft door de lucht en staat op het punt een rijtje huizen tegen de grond te slaan. Hij staat erbij te kijken. In een shirt met korte mouwen. Buiten vriest het -15 graden. De koudste dag sinds mensenheugenis.