Havo 4 - Lezen les 4

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

lezen - toetsweek 4
  • vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte hoort. 
  • het doel van de schrijver weergeven
  • weten welke doelen een tekst kan hebben. 
  • het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst begrijpen
  • verschillende manieren kennen om een inleiding en een slot te formuleren

Slide 2 - Slide

lezen - toetsweek 4
  • kernzinnen van alinea’s herkennen
  • verbanden in teksten herkennen aan de hand van functie- en signaalwoorden

Slide 3 - Slide

verbanden in teksten

Een tekst is begrijpelijk en prettig om te lezen of om naar te luisteren wanneer de verbanden tussen de zinnen en de deelonderwerpen duidelijk worden aangegeven. Je kunt op die manier de structuur van de tekst herkennen. 

Verbanden worden meestal gemarkeerd met signaalwoorden.
In de tabel in je tekstboek zie je de meest voorkomende verbanden met bijbehorende signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

verbanden in teksten

Er zijn ook andere woorden waaraan je verbanden in een tekst kunt herkennen, zoals oplossing, verklaring, argument, voordeel, stelling. Deze functiewoorden geven de functie van een tekstdeel aan. 

Door functiewoorden kun je soms ook het tekstdoel herkennen.

Slide 5 - Slide

voorbeeld 
online methode

Slide 6 - Slide

opdracht
Kijk en luister naar het fragment Instructiefilmpje aanvraag vignet Gezonde School. Vul ten minste vijf verschillende signaalwoorden in die gebruikt worden en zet erachter welk verband ze volgens jou aangeven.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

opdracht
Kijk en luister naar het fragment Instructiefilmpje aanvraag vignet Gezonde School. Vul ten minste vijf verschillende signaalwoorden in die gebruikt worden en zet erachter welk verband ze volgens jou aangeven.

Slide 9 - Slide

antwoorden
bijvoorbeeld – toelichtend,                                    maar – tegenstellend,
en – opsomming,                                                       doordat - oorzakelijk
ook – opsomming, 
als – voorwaardelijk, 
toen – chronologie, 
andere – opsomming, 
zodat – oorzakelijk, 
vorig jaar – chronologie, 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

weektaak
Hoofdstuk 1 Basis 
paragraaf 5 signaalwoorden en functiewoorden:
2 van de volgende opdrachten: 2 + 4

Slide 12 - Slide