Les 18 fictie en werkwoorden nog een keertje oefenen m3e
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 70 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welkom
Leg op tafel:
Leesboek
Kernboek
Laptop
Map + pen/potlood
Slide 2 - Slide
Agenda
1. Boek lezen
2. Verder spelling werkwoorden oefenen
3. hst (17 +) 18 personages en omgeving
4. NUMO check
Slide 3 - Slide
Begrijpend lezen
Les 14 Tekstdoelen
Les 15 Tekstverbanden
Les 27 Functie van een alinea: je leert welke bedoeling een schrijver heeft met elke alinea
Spelling/grammatica
Les 13 Verschillende werkwoordsvormen
Les 26 Samenstellingen
Les 39 Verschillende werkwoordsvormen
Schrijven
Les 38 Informatieve teksten
Les 76,77,78 Schrijfplan
stap 1b. Welke lesstof wordt deze periode behandeld?
Fictie
Les 4 Fictie
Les 17 Personages
Les 18 Omgeving
Les 31 Realistisch en niet-realistisch
Slide 4 - Slide
Leerdoel
Verder oefenen met werkwoordspelling in een zin
Je leert wat een schrijver doet om personages tot leven te brengen en hoe een schrijver de omgeving inzet om een bepaalde sfeer in een tekst neer te zetten
Slide 5 - Slide
Agenda
1. Boek lezen
2. Verder spelling werkwoorden oefenen
3. hst 18 personages en omgeving
4. NUMO check
Slide 6 - Slide
Boek lezen
timer
10:00
Slide 7 - Slide
Agenda
1. Boek lezen
2. Verder spelling werkwoorden oefenen
3. hst 17 + 18 personages en omgeving
4. NUMO check
Slide 8 - Slide
Vul in: De moeder van de leerling (melden, vt) haar ziek, terwijl ze niet ziek (zijn, vt)
Slide 9 - Open question
Vul in: Vervolgens (sturen, vt) de teamleiders het team van Schoolfit op hun af.
Slide 10 - Open question
Vul in: Helaas (bereiken, vt) ze de leerling en haar moeder niet, want (zijn, vt) waren niet thuis.
Slide 11 - Open question
Maak twee zinnen met dit werkwoord. Eén zin in de tegenwoordige tijd en één in de verleden tijd. Branden.
Slide 12 - Open question
Maak twee zinnen met dit werkwoord. Eén zin in de tegenwoordige tijd en één in de verleden tijd. Zich ergeren.
Slide 13 - Open question
Maak twee zinnen met dit werkwoord. Eén zin in de tegenwoordige tijd en één in de verleden tijd. Beantwoorden.
Slide 14 - Open question
Maak een zin met deze twee werkwoorden. Zet de zin daarna in de verleden tijd. Zingen + kopen
Slide 15 - Open question
Maak een zin met deze twee werkwoorden. Zet de zin daarna in de verleden tijd. Gaan + zijn.
Slide 16 - Open question
Maak een zin met deze twee werkwoorden. Zet de zin daarna in de verleden tijd. Houden + dansen
Slide 17 - Open question
Zoek op: de ik-vorm tt -vt - volt tijd voor lopen / willen/ raden/ bereiken / zich ergeren
Slide 18 - Open question
Hst. 26
Blz. 56
En in NUMO!!
Slide 19 - Slide
Maak vraag 4
Slide 20 - Slide
Antwoorden
a een achtste (los)
b valsemunter (aan elkaar)
c ski-instructeur (koppelteken)
d rundergehakt (aan elkaar)
e insectenbeet (aan elkaar)
f tieneurobiljet (aan elkaar)
g rozetruidrager (aan elkaar)
h Oost-Gronings platteland (koppelteken, los)
i langeafstandsraket (aan elkaar)
j slechtnieuwsgesprek (aan elkaar)
Slide 21 - Slide
Agenda
1. Boek lezen
2. Verder spelling werkwoorden oefenen
3. hst 18 personages en omgeving
4. NUMO + check
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Welke karakters herken je in het boek? Is dit een karakter of een type?
Slide 25 - Open question
Welke persoon in dit boek (tot nu toe) is een type? Leg uit waarom
Slide 26 - Open question
Welke karakters herken je in het boek? Is dit een karakter of een type?
Slide 27 - Open question
Welke persoon in dit boek (tot nu toe) is een type? Leg uit waarom
Slide 28 - Open question
Weet je nog wat het verschil is tussen type en een karakter?
Slide 29 - Open question
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Welk gevoel krijg je bij deze foto?
Slide 32 - Open question
De man rent de deur uit, zijn paraplu onder zijn arm. Nog voor hij zijn straat uitgelopen is, heeft hij al in drie plassen gestaan. De wind striemt in zijn gezicht. "Verdorie, had ik maar een regenjas aangetrokken," denkt hij. Hij houdt zijn paraplu stevig vast, maar toch waait deze binnenstebuiten. Die kan hij dus ook wel weg doen. Voor zijn neus rijdt de tram weg.
Slide 33 - Slide
Zoek een passage (stukje) uit het boek waarin de omgeving wordt beschreven. Neem een zin over (incl. blz. nr.) en leg uit wat jij denkt dat de schrijver ermee wil zeggen.
Slide 34 - Open question
Zoek een passage (stukje) uit het boek waarin de omgeving wordt beschreven. Neem een zin over (incl. blz. nr.) en leg uit wat jij denkt dat de schrijver ermee wil zeggen.