This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Verwijswoorden
Slide 1 - Slide
opdracht 8 bijvoorbeeld zo:
Isa ging vandaag met de bus naar school. Haar bus was te laat, waardoor ze te laat op school kwam. Isa baalde ontzettend. Ze was bang dat haar docent Nederlands erg boos op haar zou worden.
Isa ging vandaag met de bus naar school. Haar bus was te laat waardoor ze te laat op school kwam. Isa baalde ontzettend. Ze was bang dat haar docent Nederlands erg boos zou zijn.
Slide 2 - Slide
Verwijswoorden ver
Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.
Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.
Verwijswoorden verwijzen naar:
één woord een paar woorden
een hele zin
Doel:
Ze maken de tekst minder saai en beter leesbaar
Hoe vind je de verwijzing?:
Stel de vraag: wie, wat, waar, welke
Slide 3 - Slide
Waarnaar verwijst? 'het'
Met hulp kun je faalangst onder controle krijgen. Het gaat niet vanzelf over.
A
hulp
B
Met hulp kun je faalangst onder controle krijgen.
C
faalangst
D
onder controle
Slide 4 - Quiz
Waarnaar verwijst 'daar'?
Zodra ik de toets voor me heb, weet ik niets meer. Daar baal ik ontzettend van!
A
Zodra ik de toets voor me heb, weet ik niets meer.
B
de toets
C
me
D
ik
Slide 5 - Quiz
Waarnaar verwijst 'zij'?
De moeder van Lisa overhoort Lisa. Zij doet dat heel trouw.
A
Lisa
B
De moeder
C
overhoort
D
De moeder van Lisa
Slide 6 - Quiz
Waarnaar kan een woord verwijzen?
A
één woord
B
een hele zin
C
een groep woorden
D
A, B, C zijn alle drie waar
Slide 7 - Quiz
Verwijswoorden ver
Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.
Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.
Verwijswoorden verwijzen naar:
één woord een paar woorden
een hele zin
Doel:
Ze maken de tekst minder saai en beter leesbaar
Hoe vind je de verwijzing?:
Stel de vraag: wie, wat, waar, welke
Hoofdzaken: belangrijke informatie over het onderwerp Bijzaken: minder belangrijke informatie maken tekst duidelijker voorbeeld, uitleg, herhaling
Slide 8 - Slide
Maak zelfstandig de verplichte opdracht 13 Let op 13d = hele zin!