Herhalingsles 27,28, 40 en 41

Herhalingsles 27,28, 40 en 41
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Herhalingsles 27,28, 40 en 41

Slide 1 - Slide

Les 27 
Hoe herken je het doel van een alinea?


Slide 2 - Slide

Leerdoelen

Je leert welke bedoeling een schrijver heeft met elke alinea 

Slide 3 - Slide

Wat wordt bedoeld met de functie van een alinea?
A
bedoeling van de schrijver
B
indeling van een tekst

Slide 4 - Quiz

Inleiding
Doel: lezer nieuwsgierig maken
- Reden geven voor schrijven
- Voorbeeld geven
- Opbouw van de tekst aangeven
- Mening verwoorden
- Belangrijkste informatie geven

Slide 5 - Slide

Kern
Alinea's die met elkaar te maken hebben.
- Opsomming
- Voorbeeld of tegenstelling
- Doel en middel
- Vraag en antwoord
- Oorzaak en gevolg
- Mening en argument

Slide 6 - Slide

Slot
Verschillende functies
- Samenvatting geven
- Conclusie trekken
- Advies geven
- Vraag stellen
- Verwachting uitspreken
Let op: Soms heeft een alinea een dubbele functie

Slide 7 - Slide

Vorige les... Noem twee functies die een slot kan hebben.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Geef aan,
Wat is de indeling van deze tekst?
Benoem de cijfers met: inleiding, kern en slot.

Slide 10 - Open question

Wat is de functie van de inleiding?

De schrijver..
A
geeft een reden waarom hij de tekst schrijft
B
geeft een samenvatting van het probleem waarover de tekst gaat.
C
geeft zijn mening over de kwaliteiten van koks van nu.
D
geeft een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst.

Slide 11 - Quiz

Instructie 
Les 28- woordspeling en beeldspraak

Slide 12 - Slide

Woordspeling
Met een woordspeling probeert de schrijver op het verkeerde been te zetten en te laten nadenken. Hij wil er meestal een humoristisch effect mee bereiken. 

Slide 13 - Slide

Woordspeling
Verschillende soorten woordspelingen:
1. Het gebruik van een dubbele betekenis: 
‘ Zegt de ene kaars tegen de andere:”Zullen we vanavond uitgaan?” 

2. Het aanpassen van (letters van een) woord, of de woordvolgorde: 
- Wie niet slim is, moet sterk zijn. 
- Iedereen heeft recht op mijn mening.

Slide 14 - Slide

Voorbeelden
Word bokser; meer kans op slagen.

Uitleg
Betekenis 1: letterlijk kans op lichamelijk letsel (geslagen worden)

Betekenis 2: figuurlijk kans op goede carrièrevooruitzichten
Uitleg
Iemand van kant maken.
Letterlijke betekenis: kant is een soort stof.
Figuurlijke betekenis: iemand dood maken

Slide 15 - Slide

Lees de tekst op het t-shirt. Van welke woordspeling is hier gebruik gemaakt?
A
Gebruik van dubbele betekenis
B
Het aanpassen van (letters van een) woord, of de woordvolgorde

Slide 16 - Quiz

Welke woordspeling wordt hier gemaakt?

Slide 17 - Open question

Waar zie je woordspeling?
A
Dan weet ik op tijd hoe laat het is.
B
Draai dat ventiel maar dicht dan.
C
Je wordt overvallen door een nee gevoel.
D
Het welbekende hokje van meneer Pimpelmees.

Slide 18 - Quiz

Beeldspraak
Bij beeldspraak vergelijkt de schrijver de werkelijkheid met een 'beeld', iets wat hem aan die werkelijkheid doet denken.

Daarmee maakt hij zijn tekst mooier, sterker, duidelijker, opvallender of grappiger.

Slide 19 - Slide

Beeldspraak
Beeldspraak kun je herkennen  aan de woorden die aan het beeld vooraf gaan: als, alsof, net of, lijken of zijn. 

Raoul voelt zich als een vis in het water.
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal
Hij heeft een hart van goud
Ze is een schat van een meid.

Slide 20 - Slide

Voorbeelden
1. Je kamer lijkt wel een zwijnenstal.
Je kamer is een rommel 

2. Jij voelt je hier als een vis in het water, of niet?
Jij bent helemaal op je plek hier; je voelt je goed
Tip
Je kunt de beeldspraak vaak herkennen aan de woorden die aan het beeld voorafgaan: 'als'; 'alsof'; 'net' of 'van' of door werkwoorden 'lijken' of 'zijn'.

Slide 21 - Slide

Zegt de ene kaars tegen de andere: Zullen we vanavond uitgaan?
A
woordspeling
B
beeldspraak

Slide 22 - Quiz

Het is hier een zwijnenstal.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 23 - Quiz

Hij heeft een hart van goud.
A
woordspeling
B
beeldspraak

Slide 24 - Quiz

De cursus lassen voor beginners is afgelast.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 25 - Quiz

De oude brandweerman maakte een uitgebluste indruk.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 26 - Quiz

Zijn buik lijkt wel een luchtballon.
A
Woordspeling
B
Beeldspraak

Slide 27 - Quiz

Welke zin bevat beeldspraak?
A
Ouders zitten de hele dag append in de kantine met XL rugzakken.
B
Die medewerkers komen hier aanlopen alsof er een rode loper ligt.
C
Mooie tasjes erbij, mooie kleren erbij: prachtig!
D
Het aantal kinderen met vier ouders is vele malen groter in deze tijd.

Slide 28 - Quiz

Medewerkers komen 's ochtends aan en bewegen zich meteen naar de kantine. Vervolgens komt de hele kudde in beweging om naar hun werkplaats te gaan. Waarom is kudde hier beeldspraak?

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Wat zijn de WH-vragen?

Slide 34 - Mind map

Slide 35 - Slide

Waar staat ook alweer de hoofdzaak van een alinea?
A
Ergens middenin de alinea
B
Het is ALTIJD de laatste zin van de alinea.
C
Het is ALTIJD de eerste zin van de alinea
D
Het is óf de eerste zin óf de laatste zin van de alinea.

Slide 36 - Quiz

Wat doe je bij stap 1 om een goede samenvatting te maken?

Slide 37 - Open question

Lees de tekst globaal.
Wat voor soort tekst is dit?
A
Informatief
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Amuseren

Slide 38 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 39 - Open question

Slide 40 - Slide

Wat zijn de WH-vragen?

Slide 41 - Mind map

Leerdoelen

Je leert hoe je een goede samenvatting schrijft

Slide 42 - Slide

Wat is een samenvatting?

Slide 43 - Open question

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

In de kladversie van een samenvatting schrijf je alleen steekwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 48 - Quiz

Je begint de samenvatting met een titel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 49 - Quiz

Hoe moet je een tekst lezen om een goede samenvatting te maken?
A
Nauwkeurig
B
Globaal
C
Zoekend

Slide 50 - Quiz

Maak nu een netversie van je samenvatting waarin je al je verbeterpunten uitvoert.
Maak van de antwoorden op de wh-vragen en de belangrijkste woorden en zinnen een samenhangend geheel.


Zoek de hoofdzaken in de tekst op. Schrijf de belangrijkste woorden en zinnen op. 
Lees de tekst daarna nauwkeurig (betekenis moeilijke woorden + WH-vragen).
Vergelijk wat je hebt geschreven met de oorspronkelijke tekst. 
Kijk of er overbodige of dubbel informatie in je samenvatting staat en schrap die.
Controleer op spelling, formulering en taalfouten. 
Lees de tekst eerst globaal. Kijk wat voor soort tekst het is en voor wie is de tekst bedoeld. 

Slide 51 - Drag question

Slide 52 - Slide