1. Hij
luistert goed naar zijn zangcoach.
a ja b ja* 2. Hij luistert naar zijn pianodocent, want hij wil later optreden.
a ja b nee -> bijzin
* 3. Hij luistert naar zijn zangcoach, omdat hij later zanger wil worden.
a ja b nee -> bijzin
* 4. Ik denk dat het morgen hard gaat regenen.