Diffusie en Osmose

Diffusie en Osmose
Transport door membranen
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Diffusie en Osmose
Transport door membranen

Slide 1 - Slide

Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Vacuole
Mitochondrium
Stroperige vloeistof waarin celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Zorgt voor energie

Slide 2 - Drag question

Welke eigenschap van het celmembraan is juist?
A
Alle stoffen kunnen het celmembraan passeren
B
Geen enkele stof kan het celmembraan passeren
C
Sommige stoffen kunnen het celmembraan passeren
D
Alleen water kan het celmembraan passeren

Slide 3 - Quiz

Diffusie & osmose
Diffusie = verplaatsen van moleculen van hoge naar lagere concentraties
Osmose = Diffusie van water

Slide 4 - Slide

Moleculen verplaatsen zich van hele hoge concentraties naar een situatie waarbij de concentratie gelijk is; overal zijn evenveel moleculen

Slide 5 - Slide

Bouw van celmembraan

Slide 6 - Slide

Hydrofoob en hydrofiel
Hydro = water
Hydrofiel = “houdt van water”
Molecuul dat wel oplost in water

Hydrofoob = “bang voor water”
Molecuul dat niet oplost in water

Deel a is hydrofiel - lost op in water
Deel b is hydrofoob - lost niet op in water


Slide 7 - Slide

Transport door de celmembraan
Passief transport  - kost geen energie  
1: diffusie  (CO2, O2 gaan gewoon door membranen heen)
2: gefaciliteerd transport  = diffusie door speciale eiwitpoorten
 (glucose, ionen zoals: Na+ / K+ )
3. Osmose - diffusie van water

Actief transport  - kost energie (ionen en grote moleculen)



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Kenmerken
Passief en actief transport kan je alsvolgt uit elkaar houden:

Passief: 
Kost geen energie, van hoge naar lage concentratie

Actief:
Kost energie, van lage naar hoge concentratie (altijd via eiwit)
Water gaat eigenlijk via speciale aquaporien

Slide 11 - Slide

Concentratie van stoffen in mengsels


%


%
Concentratie=TotalevloeistofOpgelostestof100
Concentratie=(geheel)(deel)100

Slide 12 - Slide

Een radler bevat 2% alcohol. Hoeveel ml alcohol zit er in een flesje van 500 ml

Slide 13 - Open question

Suiker wordt opgelost in water; de weegschaal geeft 20 gram aan voor het totale mengsel. De concentratie suiker is 5%. Bepaal hoeveel suiker er is opgelost in het water.

Slide 14 - Open question

Een mengsel bevat de volgende waardes:
20 gram water
3 gram zout
2 gram suiker
Bepaal de concentratie zout in het mengsel.
A
666,67 %
B
12%
C
0,6%
D
0,75%

Slide 15 - Quiz

Een mengsel bevat de volgende waardes:
20 gram water
3 gram zout
2 gram suiker
Bepaal de concentratie zout in het mengsel.
A
8%
B
12%
C
10%
D
15%

Slide 16 - Quiz

Diffusie
Gelijkmatig verspreiding van moleculen in een ruimte
Moleculen gaan altijd van een hoge concentratie naar een lage concentratie

Slide 17 - Slide

Diffusie
Van hoog naar laag

Dit kost geen energie = passief transport

Slide 18 - Slide

Diffusiesnelheid
Hoe snel moleculen zich verspreiden. Hangt af van:
  • Temperatuur
  • Type stof
  • Afstand
  • Concentratieverschil

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Osmose
water gaat van LAGE concentratie naar HOGE concentratie

Dit kost geen energie = passief transport

Slide 21 - Slide

Drie osmotische begrippen
Hypertoon - De osmotische waarde buiten de cel is hoger dan in de cel
Hypotoon - De osmotische waarde in de cel is hoger dan buiten de cel
Isotoon - De osmotische waarde is overal gelijk

Slide 22 - Slide

Lagere osmostische waarde =


Hogere osmostische waarde =

Dezelfde osmostische waarde =
isotoon

Slide 23 - Slide

Dierlijke cel : geen celwand
In een hypotone oplossing
<--
In een hypertone oplossing
          -->
In een isotone oplossing

Slide 24 - Slide

Plantaardige cel: celwand
Planten, schimmels en bacteriën hebben een celwand.
Een celwand is is stevig én permeabel = alle stoffen kunnen er makkelijk doorheen.


Slide 25 - Slide

Celwand maakt turgor en plasmolyse mogelijk

Slide 26 - Slide

Plasmolyse
Hypertone omgeving
De vacuole stuurt water naar buiten de cel; de vacuole krimpt dan
Plantencel behoud vorm door celwand

Slide 27 - Slide

Turgor
Hypotone omgeving
De vacuole neemt water op van buiten de cel; de vacuole wordt steviger
plantencel barst niet uiteen door de celwand

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Hoe heet het proces dat hiernaast is uitgebeeld?

Slide 30 - Open question

Een bepaalde plantencel heeft een turgor die maximaal is. Hij verandert niet meer van grootte.
Is de osmotische waarde buiten de cel groter dan, kleiner dan of gelijk aan die in de cel?
A
Groter dan
B
Kleiner dan
C
Gelijk aan

Slide 31 - Quiz

In een levende zonnebloem vindt transport plaats van glucose van de ene cel naar de andere.
Door welk proces gaat glucose door de celmembranen van de cellen?
A
Door fagocytose
B
Door osmose
C
Door diffusie
D
Door actief membraantransport

Slide 32 - Quiz

Een plantencel wordt in een oplossing gelegd. Is deze oplossing isotoon, hypertoon of hypotoon ten opzichte van de plantencel?
A
Isotoon
B
Hypertoon
C
Hypotoon

Slide 33 - Quiz

Aan mondingen van rivieren kan het bij vloed voorkomen dat zoetwaterplanten worden overspoeld met zeewater. Daardoor neemt de turgor van de cellen van deze planten af.
Waardoor wordt de daling van de turgor voornamelijk veroorzaakt?
A
Water verliezen
B
Water opnemen
C
Zouten afgeven
D
Zouten opnemen

Slide 34 - Quiz

Volgens Elaine Morgan zijn 'echte tranen' hypotonisch ten opzichte van de bloedvloeistof: het traanvocht heeft een lagere concentratie aan opgeloste deeltjes (een lagere osmotische waarde) dan de bloedvloeistof.
Om te testen of dit waar is, brengt een leerling een druppel bloed en een traan op een voorwerpglaasje met elkaar in contact.
Wat neemt hij onder de microscoop waar als Elaine Morgan gelijk heeft?
A
De rode bloedcellen blijven even groot
B
De rode bloedcellen krimpen
C
De rode bloedcellen zwellen op

Slide 35 - Quiz

Het maken van wakken is een nuttige maatregel als je het zuurstofgehalte in het water wilt verhogen.
Hoe heet het proces waardoor dan het zuurstofgehalte hoger wordt?

Slide 36 - Open question

Een leerling bestudeert met zijn microscoop cellen van een rok van een ui in een druppel gedestilleerd water. Daarna wil hij intacte rode bloedcellen bestuderen. Hij moet de rode bloedcellen in een druppel van een zoutoplossing met een bepaalde concentratie leggen en niet in een druppel gedestilleerd water.
Waarom is dit verschil in behandeling nodig?
A
Omdat cellen van een ui geen celmembraan hebben en rode bloedcellen wel
B
Omdat de osmotische waarde van de cellen van een ui hoger is dan die van rode bloedcellen
C
Omdat rode bloedcellen in gedestileerd water opzwellen en vervolgens knappen en cellen van een ui niet
D
Omdat rode bloedcellen in gedestilleerd water een te grote hoeveelheid zouten door de celmembranen naar buiten laten gaan en cellen van een ui niet

Slide 37 - Quiz

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 38 - Drag question