Lidwoorden, zelfstandig nw en hoofdletters

Die Planung 
1. Toetsweek - resultaten
2. Planning blok 2
3. Grammatik - Lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en hoofdletters
4. Aussprache
5. Sprechen


5
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Die Planung 
1. Toetsweek - resultaten
2. Planning blok 2
3. Grammatik - Lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en hoofdletters
4. Aussprache
5. Sprechen


5

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Periode 2
2 hoofstukken (Kapitel 2 en 3)


Belangrijk is om de woorden en grammatica bij te houden

Samen studieplanner doornemen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Periode 2
SO in week 47


maandag 20 november

Leer de woorden elke keer goed!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Periode 2
Toetsweek in week 50/51


Veel nieuwe woorden 
(alle woorden Kapitel 3)

Probeer grammatica zwakke werkwoorden goed te onthouden
- weinig tijd om nieuwe woorden te leren...

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Kapitel 2 - feierst du mit?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke lidwoorden zijn er in het Duits?
mannelijk 
vrouwelijk 
onzijdig
meervoud

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Welke lidwoorden zijn er in het Duits?
mannelijk - der
vrouwelijk  - die
onzijdig - das
meervoud - die

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandige nmw en lidwoord
Zelfstandige naamwoorden hebben een hoofdletter in het Duits. 
Dus niet das foto maar das Foto. 


Zelfstandige naamwoorden hebben ook een geslacht, ze zijn mannelijk (der) vrouwelijk (die) of onzijdig (das). 

Seite 54 Buch

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden der/die/das
mannelijk:
Alle woorden die biologisch mannelijk zijn. (der Mann,  der Stier,  der Opa)
vrouwelijk: 
Alle woorden die biologisch vrouwelijk zijn. (die Frau, die Kuh, die Oma)
Alle woorden die op -schaft en -heit eindigen (die Mannschaft, die Einheit)
Alle worden die op -keit en -ung eindigen (die Abhängigkeit, die Übung)
Veel woorden die eindigen op een e (die Rose, die Lampe)
onzijdig:
De meeste woorden waarvan het lidwoord in het Nederlands "het" is. (das Schaf,  das Kind)
meervoud:
Bij meervoud is het lidwoord altijd die. (die Männer, die Frauen, die Schafe)




Seite 50 Buch

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

___ Oma.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


___ deutsche Rapper.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

___ Pokemons.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

___ Hotel.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

___ deutsche Sängerin.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

___ Stier.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

___ Mädchen.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Die Hausaufgaben
Maken: 
Aufgabe 13, 14, 15
 Seite 54/55

Leren
Woordenlijst A (DU-NL, NL-D)
Spel met lidwoorden.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Aussprache

C16
Seite 56

u -  ü
Zuerst du! Üben!

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Aussprache

der Bruder
die Überrasschung
der Geburtstag
wünschen
gratulieren
gemütlich

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Aussprache

Schreibe ein Kompliment  für deine(n) Nachbar(in)

Du bist ........


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wörterliste A + B
Luister mee en lees mee met Wörterliste A + B
Spreek de woorden hardop na

Slide 21 - Slide

Vragen:
Ich wohne in Voorburg wo wohnst du?
er wohnt in Voorburg, 
ihr wohnt in....
Wir wohnen in......
enz. 
S.  4 8 Hören 
Aufgabe 1 & 3
Jana hat von ihren Eltern ein Ticket für Konzert von Rammstein geschenkt bekommen.... Schrecklich! Sie will viel lieber zu einem Konzert von Apollo 3 gehen! Darum fragt sie bei der Reservierungs-Hotline, ob sie das Ticket stornieren kann.

Stornieren = annuleren.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Fragen
Wie heißt du?
Wie alt bist du?
Wo wohnst du?
Woher kommst du?
Wie ist deine Handynummer?

Slide 23 - Slide

Vragen:
Ich wohne in Voorburg wo wohnst du?
er wohnt in Voorburg, 
ihr wohnt in....
Wir wohnen in......
enz.