TW1 - Les 4: Erfelijkheid

Nectar H2, H4 & H5

Samenhang: wat maakt wie we zijn?
  • Cellen delen en maken eiwitten
  • Het maken van geslachtscellen
  • Genetische variatie
  • Erfelijkheidsvraagstukken
1 / 54
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Nectar H2, H4 & H5

Samenhang: wat maakt wie we zijn?
  • Cellen delen en maken eiwitten
  • Het maken van geslachtscellen
  • Genetische variatie
  • Erfelijkheidsvraagstukken

Slide 1 - Slide

Ronde 1
Eerst even checken of je basiskennis rondom erfelijkheid op orde is!

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen een FENOTYPE en een GENOTYPE?
A
Het fenotype is het totale DNA in je cellen en het genotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
B
Het genotype zijn alle verschillende cellen en het fenotype zijn alle verschillende genen.
C
Het fenotype zijn alle verschillende cellen en het genotype zijn alle verschillende genen.
D
Het genotype is het totale DNA in je cellen en het fenotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

Zet in de juiste volgorde van
klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 5 - Quiz

Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.

Slide 6 - Quiz

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA  met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

Zet de juiste omschrijving bij het juiste getal.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel (=autosomaal)
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel 

Slide 9 - Drag question

Hoe noemen we deze
afbeelding
en wat is het geslacht?
A
Dit is een genenbank en het is een man
B
Dit is een karyogram en het is een man
C
Dit is een genenbank en het is een vrouw
D
Dit is een karyogram en het is een vrouw

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Een overerving kan:
autosomaal of X-chromosomaal zijn.

Wat is het verschil?

Slide 12 - Slide

Wat is een juiste definitie van een dominant en/of recessief allel wanneer we praten
over een genotype?
A
Dominante allelen komen alleen tot uiting als je deze 2x hebt (AA)
B
Recessieve allelen komen alleen tot uiting als je deze 2x hebt (aa)
C
Ben je heterozygoot (Aa) dan is alleen het dominante allel (A) zichtbaar in het fenotype
D
Ben je heterozygoot (Aa) dan is alleen het recessieve allel (a) zichtbaar in het fenotype

Slide 13 - Quiz

Geef de definitie van:
2n=40
A
Een cel is diploïd en heeft 20 verschillende chromosomen.
B
Een cel is haploïd en heeft 20 verschillende chromosomen.
C
Een cel is diploïd en heeft 40 verschillende chromosomen.
D
Een cel is haploïd en heeft 40 verschillende chromosomen.

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Stel een "Rus" konijn wordt gekruist
met een "Donker geel" konijn.
Alle nakomelingen zijn "Midden geel".
Hoe noemen we het fenotype
van deze nakomelingen?
A
een dominant fenotype
B
een recessief fenotype
C
een intermediair fenotype
D
een heterozygoot fenotype

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

De overerving is autosomaal. Korte
vingers is dominant. Hoe groot
is de kans (in %) dat kind(?)
korte vingers zal krijgen?

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Ronde 2
Laat maar eens zien wat je kan :)

Slide 20 - Slide

Een koppel muizen heeft in hun leven 23 witte nakomelingen gekregen, 25 zwarte, en 43 gele. Welke uitspraak is waar?
A
Geel = een intermediair fenotype
B
Zwart = dominant
C
Geel = dominant
D
De muizen waren beide heterozygoot

Slide 21 - Quiz

Een ander muizenechtpaar heeft 300 kids gekregen. 100 hebben een harige staart, 200 hebben een gladde staart. Hoe komen ze aan deze verhouding?

Slide 22 - Open question

Een vrouw met blauwe ogen krijgt een kind met bruine ogen (bruin is dominant). Welk(e) genotype(s) kan de vader hebben?

Slide 23 - Open question

Een zwartharige cavia en een witharige cavia krijgen kinderen. De helft van die kinderen is zwartharig. Wat was het genotype van de ouders? Gebruik 'Z' en 'z'

Slide 24 - Open question

Twee honden die kunnen tongrollen worden met elkaar gekruist. Van hun nakomelingen kan 1/3 niet tongrollen. Wat is hier aan de hand?

Slide 25 - Open question

De ziekte van Duchenne komt veel vaker bij mannen voor. Dit is dus waarschijnlijk een:
A
y-chromosomale overerving
B
x-chromosomale overerving
C
ziekte veroorzaakt door defect testosteron
D
alleen via de vader te erven

Slide 26 - Quiz

Een kleurenblinde vader krijgt twee dochters met een vrouw die drager is. Hoe groot is de kans dat de dochters ook kleurenblind zijn? Noteer je 'berekening'

Slide 27 - Open question

Groene oogkleur erft intermediar over. Een kind heeft groenbruine ogen. Wat was het genotype van de ouders? Let op notering.

Slide 28 - Open question

Wat is het genotype van persoon 5?

Slide 29 - Open question

Bloedgroepen: Hoe noteer je het genotype van iemand met bloedgroep 0?

Slide 30 - Open question

Welke genotypen kan iemand met bloedgroep A hebben?

Slide 31 - Open question

Twee fruitvliegjes krijgen 300 kinderen. Daarvan hebben 100 kleine vleugels. Wat is/zijn het genotype(s) van de fruitvliegjes met grote vleugels?

Slide 32 - Open question

Ronde 3
We doen er een schepje bovenop: dihybride kruisingen!

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

De genen waar we het net over hadden erven onafhankelijk over. Wat betekent dat eigenlijk?

Slide 39 - Open question

Stel, de twee genen liggen op hetzelfde chromosoom. Wat is dan waar over de verschillende allelen van deze genen?
A
Deze allelen komen altijd samen in een geslachtscel
B
Deze allelen komen meestal samen in een geslachtscel
C
Deze allelen komen soms wel en soms niet samen in een geslachtscel
D
Deze allelen komen niet samen in een geslachtscel

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Ronde 4
Oefenen, oefenen en nog eens oefenen!

Slide 44 - Slide

1. Door kruising van een witte slak en een zwarte slak ontstaat een F1 met erg veel nakomelingen, die voor 100% uit grijze slakken bestaat.
De F1 wordt onderling doorgekruist.
a. Hoeveel procent van de grijze slakken in de F2 is homozygoot?
b. Hoeveel procent van de homozygote slakken in de F2 is wit?

Slide 45 - Open question

2. Bij mensen is het gen voor bloederziekte recessief en X-chromosomaal (Xb). De stamboom geeft de overerving van deze ziekte weer in een familie. Persoon 2 lijdt aan bloederziekte.

Welke genotypen hebben de personen 2, 3 en 4?

Slide 46 - Open question

3. Bij mensen is het gen voor bloederziekte recessief en X-chromosomaal (Xb). De stamboom geeft de overerving van deze ziekte weer in een familie. Persoon 2 lijdt aan bloederziekte.
a. Als persoon 5 een jongen is, hoe groot is dan de kans op bloederziekte bij deze persoon?
b. En als persoon 5 een meisje is?

Slide 47 - Open question

4. Bananenvliegjes met rechte haren worden gekruist met bananenvliegjes met geknakte haren. Alle nakomelingen in de F1 hebben rechte haren. De F1-vliegjes planten zich onderling voort. In de F2 worden 73 vrouwtjes met rechte haren, 37 mannetjes met rechte haren en 35 mannetjes met geknakte haren aangetroffen.
Wat waren de genotypen van de P-generatie?

Slide 48 - Open question

5. Een man met bloedgroep 0 verwekt een kind bij een vrouw met bloedgroep AB.
a. Hoe groot is de kans dat het kind bloedgroep O heeft?
b. Hoe groot is de kans dat het kind bloedgroep AB heeft?

Slide 49 - Open question

7. Bij erwtenplanten is het gen voor ronde zaden (R) dominant over het gen voor hoekige zaden (r). Het gen voor gele zaadlobben (G) is dominant over het gen voor groene zaadlobben (g). De genenparen liggen in verschillende chromosomenparen.
Men kruist een erwtenplant uit een rond zaad met gele zaadlobben, die voor beide eigenschappen heterozygoot is, met een erwtenplant uit een hoekig zaad met groene zaadlobben.

Welke fenotypen verwacht je in de F1 en in welke verhouding?

Slide 50 - Open question

6. Bij bepaalde muizen zijn individuen met het genotype qq zwart, met het genotype Qq geel, terwijl individuen met het genotype QQ in een vroeg embryonaal stadium sterven. Een gele vrouwtjesmuis krijgt nakomelingen van een gele mannetjesmuis.
Hoe groot is de kans dat de eerstgeboren nakomeling zwart is?
A
1/4
B
1/3
C
2/3
D
3/4

Slide 51 - Quiz

8. Een tomatenplant met lange, gave bladeren wordt gekruist met een tomatenplant met korte, ingesneden bladeren. De genen voor bladlengte en bladvorm liggen in verschillende chromosomenparen.
De talrijke nakomelingen in de F1 hebben allemaal lange, ingesneden bladeren. De F1 wordt door onderlinge bestuiving verder gekweekt. Welk deel van de F2 zal naar verwachting lange, gave bladeren hebben?

Slide 52 - Open question

9. Bij mensen is het gen voor rechtshandigheid (R) dominant over het gen voor linkshandigheid (r). Het gen voor bruine ogen (B) is dominant over het gen voor blauwe ogen (b). De genenparen liggen in verschillende chromosomenparen. Een linkshandige vrouw is heterozygoot voor de oogkleur. Ze is zwanger van een rechtshandige, bruinogige man, die voor beide eigenschappen heterozygoot is.
a. Wat zijn de genotypen van beide ouders?
b. Hoe groot is de kans op een linkshandig kind? En hoe groot is de kans op een blauwogig kind?
c. Hoe groot is de kans op een linkshandig, blauwogig kind?

Slide 53 - Open question

10. Een plant met gele bloemen en pijlvormige bladeren wordt gekruist met een plant met witte bloemen en ovale bladeren. De F1-planten worden onderling bestoven. In de F2 komen 39 planten voor: 28 planten met gele bloemen en pijlvormige bladeren en 11 planten met witte bloemen en ovale bladeren.

a. Welk gen voor de bloemkleur is dominant? En welk gen voor de bladvorm?
b. Wat zijn de genotypen van de ouderplanten?

Slide 54 - Open question