- Vorm groepjes van 5.
- Vergelijk je uitslag met je groepje;
1. Welke persoonlijkheden zijn er in jullie groepje?
2. Welke kenmerken hebben die persoonlijkheden?
3. Wat zijn voor/nadelen van die persoonlijkheden?
4. Gebruik de uitleg bij je uitslag, klopt de uitslag volgens jou, en je groepje? Waarom wel/niet?