V3 ch1 23092021

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
- répéter verbe G (partir, sortir, ....)
- jeu
- répéter adjectif possessif
- au travail

Slide 2 - Slide

les verbes - Bloc G
steeds 3 tijden
présent - passé composé - imparfait 
ik vertrek - ik ben vertrokken - ik vertrok
de futur simple slaan we nog even over!

Slide 3 - Slide

Présent

Je leert in bron G steeds een nieuw ww. De présent is echt een nieuw rijtje, met 6 nieuw vormen die je moet leren.
Die heb je nodig om de andere tijden ook te leren/maken.
Imparfait

nous-vorm tt
- ons + uitgangen
je .... ais
tu .... ais
il .... ait
nous ... ions
vous ....iez
ils .....aient

je regardais

Slide 4 - Slide

Passé composé

hulp ww (être/avoir) + voltooid dw.

14 ww bij être, alle andere bij avoir
voltooid dw --> 1 vaste vorm

Let op!
partir + sortir --> être
dormir, sentir, servir --> avoir
je suis parti(e)
tu es parti(e)
il est parti/elle est partie
Nous sommes parti(e)s
Vous êtes parti(e)(s)
Ils sont partis / Elles sont parties


J'ai dormi
Tu as dormi
Il a dormi
Nous avons dormi
Vous avez dormi
Ils ont dormi

Slide 5 - Slide

Sentir
je sens
tu sens
il sent
nous sentons
vous sentez
ils sentent

J'ai senti
dormir
je dors
tu dors
il dort
nous dormons
vous dormez
ils dorment

j'ai dormi

Slide 6 - Slide

sortir
je sors
tu sors
il sort
nous sortons
vous sortez
ils sortent

je suis sorti(e)
servir
je sers
tu sers
il sert
nous servons
vous servez
ils servent

j'ai servi

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

conjuge: Il _____ (slapen)
(présent)
A
dort
B
dormt
C
dormit
D
sert

Slide 9 - Quiz

Conjuge:
Nous ______ (bedienen, PC)
A
servons
B
servi
C
avons servi
D
sommes servis

Slide 10 - Quiz

répéter?
Waar kun je goed werkwoorden oefenen?
- Slim Stampen
- Verbuga.eu

Slide 11 - Slide

un jeu!

Slide 12 - Slide

On répète
het bezittelijk voornaamwoord
Le pronom Posessif

Slide 13 - Slide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 14 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 15 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
mijn vriendin=
A
ma amie
B
mon amie
C
mon ami
D
ma ami

Slide 16 - Quiz

à faire
- E (19abc, 20, 21)
--> on regarde le film ensemble
F (22ab)
--> on écoute ensemble

Slide 17 - Slide