Een zin heeft altijd een werkwoord.Een werkwoord is iets wat iemand doet, bijvoorbeeld:
Hij loopt naar de klas.
Zij eet een wortel.
We noemen dat de persoonsvorm.
Een zin heeft ook altijd een onderwerp: de persoon die het doet: hij, zij, Katja
Voorbeeld: Katja slaapt in de klas.