Met open ogen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

Met open ogen

Inhoud

- Vragen naar aanleiding van blz. 32 t/m 44.

-> prijsuitreiking ;) 

- uitleg werkwoordspelling verleden tijd

- oefenen werkwoordspelling verleden tijd

Aan de ontbijttafel zitten heel veel mensen, o.a. Harm en Beau Becker, en Jolanda en Suzanne. Wat valt Daan op als hij naar Beau en Jolanda kijkt?

1. Dat ze beiden nauwelijks eten.
2. Dat ze er allebei erg moe uitzien.
3. Dat ze erg kortaf doen naar elkaar.
4. Dat zij zijn hand even vastpakte.

Wat vindt Harm, de broer van meneer Becker, ervan dat er een detective in huis is gehaald?

1. Hij is er blij mee. Hij denkt ook dat zijn broer vermoord is.
2. Hij vindt het onnodig. De zaak is gesloten: Jan heeft zelfmoord gepleegd.
3. Hij wordt aan het twijfelen gebracht. Was het dan toch geen zelfmoord?
4. Hij wordt er verdrietig van omdat alles weer wordt opgerakeld.

Suzanne, de dochter van de secretaresse, loopt boos weg. Daan gaat haar zoeken. Waar vindt hij haar en wat doet ze?

1. Hij vindt haar in de kelder, schrijvend.
2. Hij vindt haar in een boom, tekenend.
3. Hij vindt haar in het tuinhuisje, tekenend.
4. Hij vindt haar op haar slaapkamer, huilend.

Suzanne en Daan raken in gesprek. Wat vertelt Suzanne aan Daan?

1. Ze denkt dat haar moeder een relatie heeft met mevrouw Becker.
2. Ze denkt dat haar moeder een relatie heeft met Beau Becker.
3. Ze denkt dat haar moeder een relatie heeft met Harm Becker.
4. Ze denkt dat haar moeder een relatie had met Jan Becker.

Suzanne en Daan willen zelf op onderzoek gaan. Waar willen ze beginnen?

1. Het bespieden van Beau.
2. Het bespieden van Harm.
3. Het vinden van de brieven.
4. Het vinden van het pistool.

Eindstand

Wie had de meeste goede antwoorden?

Voorlezen

Hoofdstuk 'Taart erbij?'

Tekst

Uitleg werkwoorden verleden tijd

tekst onderaan blz. 45

De kokkin veegde haar handen af aan het schort, opende de koelkast en pakte de kan met versgeperst sinaasappelsap. Ze schonk twee glazen vol en zette die op een dienblad.

'Taart erbij?' vroeg ze. Ze wachtte niet eens op het antwoord maar sneed meteen twee grote stukken chocoladetaart af.

'Zo goed?' vroeg ze terwijl ze de schoteltjes bij de glazen zette.

Welke werkwoorden staan in de verleden tijd? Noteer ze in je schrift.

De kokkin veegde haar handen af aan het schort, opende de koelkast en pakte de kan met versgeperst sinaasappelsap. Ze schonk twee glazen vol en zette die op een dienblad.

'Taart erbij?' vroeg ze. Ze wachtte niet eens op het antwoord maar sneed meteen twee grote stukken chocoladetaart af.

'Zo goed?' vroeg ze terwijl ze de schoteltjes bij de glazen zette.

Waar moet je opletten wanneer je een persoonsvorm in de verleden tijd schrijft?

Vul de ontbrekende persoonsvorm in de verleden tijd in:

Verder ... (komen) ze (Suzanne) niet.

Vul de ontbrekende persoonsvorm in de verleden tijd in:

Ergens halverwege de tafel ... (blijven) ze achter iets haken.

Vul de ontbrekende persoonsvorm in de verleden tijd in:

Ze liep half struikelend door, viel, en ... (botsen) daarbij vol op de butler.

Vul de ontbrekende persoonsvorm in de verleden tijd in:

De sinaasappelsap en chocoladetaart ... (smakken) tegen Hendriks keurige pak.