30 oktober 1Q

WELKOM
3 Kader
Welkom bij Nederlands



Telefoon in je tas
Tekst
Op je tafel: leesboek,lesboek, schrift en  chromebook
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

WELKOM
3 Kader
Welkom bij Nederlands



Telefoon in je tas
Tekst
Op je tafel: leesboek,lesboek, schrift en  chromebook

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Vandaag:
  • bespreken van de toets
  • taal §1 moedertaal
  • korte pauze
  • garmmatica § 3 onderwerp
  • huiswerk
  • einde les

Slide 3 - Slide

Toets lezen 
bespreken van de toets

Slide 4 - Slide

Taal § 1 moedertaal

Ik kan/weet het verschil tussen moedertaal, tweede taal en vreemde taal.

Slide 5 - Slide

Korte pauze!
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Grammatica §3 onderwerp

Ik kan :
het onderwerp in de zin vinden

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm (pv)

In elke zin staan werkwoorden.

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of is/wordt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm vinden, hoe doe je dat?
  1. Maak van de zin een vraag.
  2. Zet de zin in een andere tijd.
  3. Verander het getal van de zin.

Slide 9 - Slide

Zinsdeelproef, hoe doe je dat?

Stap 1: zoek de pv

Stap 2: zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen

Stap 3: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.  

Stap 4: zet de zinsdeelstrepen!


TIP: Alle woorden die VOOR de persoonsvorm staan, zijn één zinsdeel!

Slide 10 - Slide

Wat is een pv altijd?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 11 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
Wat is de pv?
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 12 - Quiz

Herhaling: onderwerp
  • Onderwerp = zinsdeel  
  • Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar
    --> ze zijn óf allebei enkelvoud óf allebei meervoud
  • 2 manieren om het ow te vinden:
    1. Wie/wat + persoonsvorm?
    2. Verander de pv van getal. Het zinsdeel dat ook verandert = het onderwerp.

Slide 13 - Slide

Onderwerp vinden
Voorbeeld:
Isa loopt naar het wokrestaurant. 
1. PV zoeken via tijdproef: Isa liep naar het wokrestaurant. 
PV = loopt

Het antwoord op die vraag is het onderwerp. 

Slide 14 - Slide

Onderwerp vinden
Voorbeeld:
Isa loopt naar het wokrestaurant. 
2. Je stelt de vraag: WIE of WAT + PV?
Dus: WIE/WAT loopt?
Isa loopt? ISA is het onderwerp.

Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp?
Vuur creëert brand in het bos.
A
Bosbrand
B
Bos
C
Brand
D
Vuur

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Het lieveheersbeestje staat voor de stichting TegenZinloosGeweld.
A
Het lieveheersbeestje
B
De stichting TegenZinloosGeweld
C
De dood van Meindert Tjoelker
D
KidsTegenGeweld

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?
The Voice of Holland is een kijkcijferhit bij mediabedrijf Talpa.
A
is
B
kijkcijferhit
C
mediabedrijf Talpa
D
The Voice of Holland

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Voeding voor baby's is zeer gevarieerd.
A
Baby's
B
Voeding voor baby's
C
zeer
D
Voeding

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Link

Maken

We maken samen opdracht 1

Slide 24 - Slide

Maken/huiswerk
Maak cursus 5 paragraaf 3 onderwerp
Opdracht 2 + 3
Vanuit je werkboek in je schrift

Slide 25 - Slide

Einde les.
Schuif je stoel netjes aan en zet je tafel recht.

Slide 26 - Slide