20 sept 1Q

Welkom bij Nederlands!
Telefoon in je tas
Op tafel: 
Je lesboek, schrift en  leesboek  
Kauwgum in de prullenbak
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Telefoon in je tas
Op tafel: 
Je lesboek, schrift en  leesboek  
Kauwgum in de prullenbak

Slide 1 - Slide

Boek lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Vandaag

  • Nakijken huiswerk ?????
  • reactiespel
  • 5 minute-break
  • §3 onderwerp (uitleg)
  • §3 maken/huiswerk
  • einde les

Slide 3 - Slide

Nakijken huiswerk
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Reactiespel

Slide 5 - Slide

Korte pauze!
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Lesdoel:
Ik kan: 

  • een zin in zinsdelen te verdelen. 
  • de persoonsvorm (pv) van een zin vinden. 
  • kan het onderwerp (ow) van een zin vinden. 

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm (pv)

In elke zin staan werkwoorden.

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of is/wordt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm vinden, hoe doe je dat?
  1. Maak van de zin een vraag.
  2. Zet de zin in een andere tijd.
  3. Verander het getal van de zin.

Slide 9 - Slide

Zinsdeelproef, hoe doe je dat?

Stap 1: zoek de pv

Stap 2: zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen

Stap 3: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.  

Stap 4: zet de zinsdeelstrepen!


TIP: Alle woorden die VOOR de persoonsvorm staan, zijn één zinsdeel!

Slide 10 - Slide

Wat is een pv altijd?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 11 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
Wat is de pv?
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 12 - Quiz

Onderwerp vinden
Zo vind je het onderwerp:
1. Eerst zoek je de persoonsvorm (PV).
2. Daarna stel je de volgende vraag: WIE of WAT + PV?
Het antwoord op die vraag is het onderwerp. 

Slide 13 - Slide

Onderwerp vinden
Voorbeeld:
Isa loopt naar het wokrestaurant. 
2. Je stelt de vraag: WIE of WAT + PV?
Dus: WIE/WAT loopt?
Isa loopt? ISA is het onderwerp.

Slide 14 - Slide

Onderwerp vinden
Voorbeeld:
Isa loopt naar het wokrestaurant. 
1. PV zoeken via tijdproef: Isa liep naar het wokrestaurant. 
PV = loopt

Het antwoord op die vraag is het onderwerp. 

Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp?
Vuur creëert brand in het bos.
A
Bosbrand
B
Bos
C
Brand
D
Vuur

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Het lieveheersbeestje staat voor de stichting TegenZinloosGeweld.
A
Het lieveheersbeestje
B
De stichting TegenZinloosGeweld
C
De dood van Meindert Tjoelker
D
KidsTegenGeweld

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Voeding voor baby's is zeer gevarieerd.
A
Baby's
B
Voeding voor baby's
C
zeer
D
Voeding

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 21 - Quiz

Huiswerk/maken
Maak paragraaf 3 onderwerp (blz 208-209)
Opdracht 1,2,3,4.

Slide 22 - Slide

Einde les
Schuif je stoel netjes aan en zet je tafel recht!

Slide 23 - Slide