Tekstverbanden en signaalwoorden (1)

Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden (1)
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden (1)

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je drie verschillende tekstverbanden opschrijven en kun je van elk tekstverband een bijbehorend signaalwoord benoemen. 

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden geven het verband in een tekst aan tussen ...
A
alinea's
B
woorden
C
woorden en zinnen
D
woorden, zinnen en alinea's

Slide 3 - Quiz

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school.
Het regent.
Ik ga met de trein.


Slide 4 - Slide

Voorbeeld: Ik ga iedere dag op de fiets naar school. Omdat het regent, ga ik met de trein.

Wat geeft het woord 'omdat' aan in deze zin?

Slide 5 - Open question

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Iemand beslist dit zelf.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege, dankzij

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week. 

Slide 6 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 7 - Quiz

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt. Iemand kan dit niet zelf beslissen of heeft er geen invloed op.

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 8 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 9 - Quiz

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 10 - Slide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima

Slide 11 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband

Slide 12 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, want het verkoopt niet.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband

Slide 13 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
Pietje Puk is altijd vriendelijk. Ook is hij altijd erg behulpzaam. We willen hem dus graag in onze vriendengroep.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband

Slide 14 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet door kon gaan.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband

Slide 15 - Quiz

Welk verband zie je tussen de volgende zinnen?
Dit jaar wil ik op vakantie naar Turkije en dat kost nogal wat. Ik moet dus echt een zaterdagbaantje nemen om dit te kunnen betalen.
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband

Slide 16 - Quiz