Grammatica en formuleren 2M

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

• Leerdoelen grammatica
• Uitleg grammatica
• oefenen
• Aan het werk...

Welkom bij Nederlands

bij

bij

Wat gaan we doen?

Nederlands

Grammatica en formuleren

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.

Welkom bij Nederlands

bij

bij

Leerdoelen grammatica

• Je leert persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen. 
• Je leert aanwijzende voornaamwoorden herkennen.
• Je leert vragende voornaamwoorden herkennen.

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.

Welkom bij Nederlands

bij

bij

§5 persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord -> Mensen, dieren en planten.

Bezittelijk voornaamwoord -> dingen.

Bezittelijk staat altijd voor het z; persoonlijk staat niet altijd voor het zn.  

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.

Welkom bij Nederlands

bij

bij

§7 aanwijzend voornaamwoord

'deze laptop vind ik mooier dan die laptop.'

• Mens, dier, ding en/of plant: zelfstandig naamwoord. 

-> Zn staat er vaak bij, maar hoeft niet: 'Deze laptop vind ik mooier dan die.'

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.

Welkom bij Nederlands

bij

bij

§9 vragend voornaamwoord

'Op welke website heb jij die trui gekocht?'

Vragend voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).

• Welke zonnebrand gebruik jij?
• Weet jij wat voor dier dat is?
• Weet jij wie de les vervangt?

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.

Bezittelijk
Het kind speelt met zijn speelgoed in de tuin.

1. Het
2. kind
3. zijn
4. met

Bezittelijk
Wij genieten van onze vakantie in het buitenland.

1. Onze
2. in
3. buitenland
4. van

Persoonlijk
Ik heb mijn boek op tafel laten liggen.

1. Ik
2. mijn
3. op
4. heb

Aanwijzend
Hij wil graag zijn spullen in dit huis bewaren.

1. zijn
2. dit
3. wil
4. Hij

Persoonlijk en aanwijzend
Ik wil dat mijn broer dit boek leest.

1. Ik, dit
2. mijn, dit
3. dat, Ik
4. Ik, mijn

Bezittelijk en aanwijzend
Wij hebben onze vrienden naar dat restaurant meegenomen.

1. wij, onze
2. dat, onze
3. onze, wij
4. naar, wij

Persoonlijk en bezittelijk
Jullie hebben jullie laptops op deze tafel gelegd.

1. jullie (3e)
2. jullie (1e en 2e)
3. deze
4. Jullie (2e)

Aanwijzend en persoonlijk
Ik heb mijn zus dat cadeau gegeven.

1. Ik, dat
2. mijn, dat
3. dat, mijn
4. gegeven, mijn

Alle voornaamwoorden
Zij hebben hun hond in die tuin laten spelen.

1. Zij, hun, in en die
2. Zij, hun en die
3. Zij, hun, laten
4. Zij, hebben, hun en die

Alle voornaamwoorden
Wij hebben onze vrienden naar dat restaurant meegenomen.

1. Wij, hebben, onze en dat
2. Wij, hebben, vrienden en dat
3. Wij, hebben, naar en dat
4. Wij, onze, dat