3.1 Soorten mengsels

3.1 Soorten mengsels
1 / 25
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

3.1 Soorten mengsels

Slide 1 - Slide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen nakijken
10 min
-Homogeen en heterogeen
10 min
-Soorten mengsels
20 min
-Oefenen
30 min

Slide 2 - Slide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 3.1 Soorten mengsels

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Slide

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt homogene en heterogene mengsels herkennen.
  • Je kunt voorbeelden noemen bij de verschillende groepen mengsels.
  • Je kunt het scheiden van mengsels beschrijven met behulp van het deeltjesmodel.
  • Je kunt uitleggen dat je gebruikmaakt van verschillen in stofeigenschappen bij het scheiden van mengsels.

Slide 5 - Slide

Wat voor mengsels ken je allemaal?

Slide 6 - Open question

Soorten mengsels
Er zijn miljoenen verschillende soorten mengsels!
Categorieën:
  1. Homogeen mengsel:
  • Oplossingen
  • Sol/legering
  • Gasmengsel

   2. Heterogeen mengsel
  • Suspensies
  • Emulsies
  • Rook
  • Nevel
  • Schuim

Slide 7 - Slide

Homogeen en 
heterogeen
Homo = hetzelfde
Hetero = anders

Homogeen mengsel: Deeltjes zijn op microniveau goed gemengd. Je ziet op macroniveau niet dat het mengsel uit meerdere soorten stoffen bestaat.

Heterogeen mengsel: Deeltjes vormen klonten op microniveau, niet goed gemengd. Je ziet op macroniveau dat het mengsel bestaat uit meerdere soorten stoffen.

Slide 8 - Slide

Oplossingen
Oplossing (homogeen):
(vloeistof in vloeistof) (vaste stof in vloeistof)

Helder mengsel (soms gekleurd), stoffen zijn helemaal erin opgelost.

Voorbeelden:
Suikerwater, koffie, thee



Slide 9 - Slide

Sol/Legering
Sol (homogeen):
(vaste stof in vaste stof)
Voorbeeld: Gekleurd glas

Legering (homogeen):
(metaal in metaal)
Voorbeelden: Brons, amalgaam, staal


Slide 10 - Slide

Gasmengsel
Gasmengsel (homogeen):
Een combinatie van verschillende gassen.

Bekendste voorbeeld:
De lucht


Slide 11 - Slide

Suspensies
Suspensie (heterogeen):
(vaste stof in vloeistof)
  • Troebel mengsel
  • Vaste stof die zweeft in een vloeistof
  • Na een tijdje zakt de vaste stof naar beneden, dit noem je bezinken.

Voorbeelden:
Sinaasappelsap, zand in water, krijtpoeder in water

Slide 12 - Slide

Emulsies
Emulsie (heterogeen):
(vloeistof in vloeistof)
  • Troebel mengsel van vloeistoffen
  • Druppeltjes van een vloeistof zweven in de andere vloeistof
  • Vloeistoffen ontmengen
  • Ene vloeistof ligt bovenop andere vloeistof
  • Voorbeeld: olie met water

Emulgator:
Hulpstof die zorgt dat vloeistof toch beter met elkaar oplossen.
Bijvoorbeeld: zeep, eigeel

Slide 13 - Slide

Wat voor soort mengsel is zout water?
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
D
Geen van allen

Slide 14 - Quiz

Wat voor soort mengsel is Red Bull?
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
D
Geen van allen

Slide 15 - Quiz

Wat voor soort mengsel is mist?
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
D
Geen van allen

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort mengsel is melk?
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Emulsie
D
Geen van allen

Slide 17 - Quiz

Rook, nevel en schuim
Rook (heterogeen):
(vaste stof in gas)
Voorbeeld: brandrook

Nevel (heterogeen):
(vloeistof in gas)
Voorbeeld: mist

Schuim (heterogeen)
(gas in vloeistof)
Voorbeeld: zeeschuim



Slide 18 - Slide

Wat is het verschil tussen een homogeen en een heterogeen mengsel?

Slide 19 - Open question

Geef 2 voorbeelden van homogene mengsels en 3 voorbeelden van heterogene mengsels.

Slide 20 - Open question

Oplosmiddelen
Een oplosmiddel is een vloeistof waarin je vaak een vaste stof oplost.
Vaak is water het oplosmiddel, maar niet altijd.

Ligt aan de hydrofobiciteit:
  • Sommige stoffen zijn hydrofiel, dit betekent dat ze goed oplossen in water.
  • Sommige stoffen zijn hydrofoob, deze lossen slecht op in water. Hier kan je
    water niet als oplosmiddel gebruiken.

Hydrofiele stoffen: suiker, zout, kleurstof
Hydrofobe stoffen: oliën, vetten, nagellak, zand




Slide 21 - Slide

Oplosmiddelen
Voor hydrofobe stoffen heb je dus een ander oplosmiddel nodig:
  • Wasbenzine lost vetten op.
  • Spiritus ontvet ramen.
  • Aceton wordt gebruikt als nagellakremover.

Maar er zijn ook hydrofobe stoffen die nergens in oplossen:
  • Zand

Slide 22 - Slide

Geef van de volgende stoffen aan of ze hydrofiel of hydrofoob zijn.
Hydrofiel
Hydrofoob
Zout
Zand
Krijt poeder
Alcohol
Olie
Aanmaak siroop

Slide 23 - Drag question

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 3 Paragraaf 1:
1 t/m 9

Slide 24 - Slide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 25 - Slide