Dictee Spelling (Herhaling)

Dictee spelling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Dictee spelling

Slide 1 - Slide

Woord 1

Slide 2 - Open question

Woord 2

Slide 3 - Open question

Woord 3

Slide 4 - Open question

Woord 4

Slide 5 - Open question

Woord 5

Slide 6 - Open question

Woord 6

Slide 7 - Open question

Zin

Slide 8 - Open question

In welke tijd staat de zin: De monteur verzet de auto's van de directeur, de telefoniste en de portier.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin: De monteur verzet de auto's van de directeur, de telefoniste en de portier.
A
de monteur
B
verzet
C
directeur
D
telefoniste

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin: De monteur verzet de auto's van de directeur, de telefoniste en de portier.
A
de monteur
B
verzet
C
directeur
D
telefoniste

Slide 11 - Quiz

Wat voor een woord is "auto's" in de zin: De monteur verzet de auto's van de directeur, de telefoniste en de portier.
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Wat voor een woord is "portier" in de zin: De monteur verzet de auto's van de directeur, de telefoniste en de portier.
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Zet de volgende zin in de voltooide tijd: De monteur verzet de auto's van de directeur, de telefoniste en de portier.

Slide 14 - Open question

Eet smakelijk!

Slide 15 - Slide