Samenvatting + tips examen (4)

EXAMEN SCHRIJVEN
HERHALING + TIPS
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

EXAMEN SCHRIJVEN
HERHALING + TIPS

Slide 1 - Slide

LESDOELEN
Aan het einde van de les weet je wat je te wachten staat bij het examen schrijven.

Slide 2 - Slide

 HERHALEN

Slide 3 - Slide

Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.
Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 4 - Slide

Interpunctie: vraagteken
Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.
Bijvoorbeeld:
Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?
"Weet  jij of het regent?", vroeg de man.

Slide 5 - Slide

Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.
Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!

Slide 6 - Slide

Interpunctie: komma
Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee persoonsvormen
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Voor verbindingswoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

Slide 7 - Slide

HOOFDLETTERS
Regel 1: begin van een zin

Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 8 - Slide

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 9 - Slide

Regel 3: aardrijkskundige namen, volken en talen
Je gebruikt een hoofdletter bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren en dergelijke.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

OEFENEN

Slide 12 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
't Heeft geen waarde.
B
'T heeft geen waarde.
C
't heeft geen waarde.
D
'T Heeft geen waarde.

Slide 13 - Quiz


Wat is goed geschreven?
A
Hij kent mevrouw van Dijk.
B
Hij kent mevrouw Van Dijk
C
Hij kent mevrouw van dijk
D
Hij kent Mevrouw Van Dijk

Slide 14 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Chelsea van der Velde - Janssen
B
Chelsea van der velde - Janssen
C
Chelsea van der velde - janssen
D
Chelsea Van der velde - Janssen

Slide 15 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Zuid-Holland
B
Zuid-holland
C
zuid-holland
D
zuid Holland

Slide 16 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
franse wijn
B
Franse wijn

Slide 17 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Laan Van Meerdervoort
B
laan van Meerdervoort
C
laan van meerdervoort
D
Laan van Meerdervoort

Slide 18 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Mark gaat naar school maar hij heeft geen zin.
B
Mark gaat naar school, maar hij heeft geen zin.
C
mark gaat naar school maar hij heeft geen zin
D
Mark, gaat naar school, maar hij heeft geen zin

Slide 19 - Quiz

Vragen?

Slide 20 - Slide

PAUZE

Slide 21 - Slide

DEEL 2

Slide 22 - Slide

Klaar?

Geef het aan, dan kom ik langs voor feedback. 


LET OP DE VOLGENDE PUNTEN:

Slide 23 - Slide

TIP VOOR HET EXAMEN
LET OP DE TIJD. JE HEBT 60 MINUTEN, DAT IS DUS GEMIDDELD VOOR ELKE OPDRACHT 20 MINUTEN. ZORG DAT JE GENOEG TIJD HEBT OM JE TEKST TE CONTROLEREN. 

Slide 24 - Slide

OEFENEN
https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=2_0

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Schrijfopdracht 1
Voor je opleiding heb je een project gedaan waarbij je hebt onderzocht in welke activiteiten ouderen geïnteresseerd zijn. Voor je onderzoek heb je 20 ouderen geïnterviewd. Je schrijft een verslag over het onderzoek.

In je verslag:
– geef je aan wat het doel van je onderzoek was;
– beschrijf je hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd;
– vertel je wie je geïnterviewd hebt en waarom hen;
– beschrijf je wat opvallend was aan de interviews;
– noem je minimaal 2 dingen die goed gingen en minimaal 2 dingen die minder goed gingen;
– kijk je terug op het hele project. Geef aan of je tevreden bent en leg uit waarom;
– beschrijf je wat je de volgende keer anders zou doen en hoe je dat zou aanpakken.

Schrijf een verslag waarin je bovenstaande punten verwerkt. De informatie mag je zelf verzinnen.

Slide 27 - Slide

Schrijfopdracht 2
Je werkt bij een kinderdagverblijf. Je wilt graag dat studenten bij het kinderdagverblijf stage komen lopen. Daarom schrijf je een artikel voor de opleiding van een ROC in de buurt. De informatie mag je zelf verzinnen

In het artikel: - vertel je wat jouw beroep is; - vertel je wat je allemaal doet op een werkdag. Noem minimaal drie dingen; - noem je wat je leuk vindt aan jouw beroep; - noem je wat je moeilijk vindt aan jouw beroep; - overtuig je studenten om bij het kinderdagverblijf stage te komen lopen. Geef minimaal twee argumenten.

Voorwaarde voor beoordeling:

· Het artikel heeft minimaal 150 woorden

· Tel de woorden per alinea

· Schrijf per alinea op hoeveel woorden je gebruikt hebt

Slide 28 - Slide

Klaar?

Geef het aan, dan kom ik langs voor feedback. 


Slide 29 - Slide

Volgende week:

Examen Schrijven

Succes!

Slide 30 - Slide