This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Startklaar?
Ik heb mijn boeken bij mij en op tafel
Ik heb mijn tas op de grond
Ik heb mijn jas uit en over de stoel
Ik heb geen oortjes/koptelefoon in
Ik heb mijn telefoon in mijn jas/tas/broekzak
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Ik kan vragen en ontkenningen maken in het Engels
Slide 2 - Slide
Vragen maken
Hoe zat het ook alweer?
Slide 3 - Slide
Maak deze zin vragend: They will buy the hotel on Ibiza.
Slide 4 - Open question
Maak deze zin vragend: I talk too much
Slide 5 - Open question
Maak deze zin vragend: She loves eating ice cream.
Slide 6 - Open question
Vragen maken
Bij de werkwoorden: be, have got, can, could, will, should, may, might en must, verplaats je dit werkwoord helemaal naar voren
- I will help you --> Will I help you?
- You must pay taxes --> Must you pay taxes?
Slide 7 - Slide
Vragen maken
Bij de overige werkwoorden: gebruik do vooraan in de zin
- We do our homework --> Do we do our homework?
- He makes apple pie --> Does he make apple pie?
(!Bij do altijd het hele werkwoord!)
Slide 8 - Slide
Ontkenningen (nee zeggen)
Hoe zat het ook alweer?
Slide 9 - Slide
Maak deze zin ontkennend: We will call you later.
Slide 10 - Open question
Maak deze zin ontkennend: She sleeps in a hotel.
Slide 11 - Open question
Ontkenningen (nee zeggen)
Bij de (hulp) werkwoorden: be, have got, can, could, will, should, may, might en must zet je not achter dit (hulp) werkwoord.
I am crazy --> I am not crazy
They could save them --> They couldn't save them
Slide 12 - Slide
Ontkenningen (nee zeggen)
Bij de overige werkwoorden: gebruik je do
- You ate the cookies! --> You didn't eat the cookies.
- He steals money --> He doesn't steal money.
(!Bij do altijd het hele werkwoord!)
Slide 13 - Slide
Vraagwoorden
Vraagwoorden staan altijd aan het begin van de zin.
Vraagwoorden: who; what; when; why; how; which; where
Who knows the answer?
Which way do we need to go?
How much is the fish?
Slide 14 - Slide
Exercise 25
2 When is the film playing?
3 How much is a ticket? How much does a ticket cost?
4 What is the film called? What is the title of the film?
5 Where is the film shown? Where is the film played?
6 What time does the film start?
Slide 15 - Slide
Exercise 26
1 Could we ask her to join us?
2 Does he like this band?
3 Didn’t she tell us to get the tickets?
4 Haven’t I seen this film before?
5 Do they really love that actor?
6 Didn’t dad give us some money to buy the tickets?
Slide 16 - Slide
Exercise 27
1 Are you looking forward to tonight?
2 What do you mean?
3 You haven’t forgotten
4 could you help me out
5 I haven’t got a clue.
6 do(n’t) you remember we ordered tickets weeks ago
7 Is your memory coming back
8 How could you forget
Slide 17 - Slide
Wat hebben we herhaald?
Vragen en ontkenningen maken:
- Bij vragen gebruik je vaak (maar niet altijd) het hulpwerkwoord do. Dit woord zet je aan het begin van de zin. Heb je al een hulpwerkwoord in de zin staan (be,can,have got, will, should), dan zet je dit werkwoord vooraan.
- Bij ontkenningen gebruik je vaak (maar niet altijd) het hulpwerkwoord do. Hier zet je dan not achter. Heb je al een hulpwerkwoord in de zin staan dan zet je not achter dit hulpwerkwoord.
Slide 18 - Slide
Voor vandaag klaar met oefenen?
- Oefen met de gesprekjes van Language Village
- English Essentials (via Magister Leermiddelen)
- Stepping Stones online (via Magister Leermiddelen)