Na Klar 2 havo/vwo Kapitel 4-5 D-Toets

1 / 25
next
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Slide

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 3 - Drag question

Ist das Telefon ... (voor) ... (mij)?
A
durch mich
B
gegen mich
C
für mich
D
fur mich

Slide 4 - Quiz

Sie ging durch ______ (de) Straße.

Slide 5 - Open question

voor hem
A
für dich
B
für ihn
C
für euch

Slide 6 - Quiz

Ich kann (zonder mijn) .... Brille (f) nichts sehen. A. ohne meinen B. ohne seine C. ohne meine D. ohne mein
A
ohne meinen
B
ohne seine
C
ohne meine
D
ohne mein

Slide 7 - Quiz

(zonder jullie) gehe ich nicht aufs Konzert.
A
ohne dich
B
ohne euch
C
ohne du
D
ohne ihr

Slide 8 - Quiz

voorzetsels:
+3   aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
+4  durch, für, gegen, ohne, um

Slide 9 - Slide

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 10 - Drag question

Grammatik
Na->  bei, nach, von, mit, zu, seit, aus veranderen de woorden uit de der-Gruppe en de ein-Gruppe:



der
die
das
die
dem
der
dem
den
->
->
->
->
ein
eine
ein
eine
->
->
->
->
einem
einer
einem
einen

Slide 11 - Slide

Wat gebeurt er met een mannelijk lidwoord als aus, bei, mit, nach, seit, von of zu in een zin staat?
A
het wordt der
B
het wordt den
C
het wordt dem
D
het wordt das

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er met een onzijdig lidwoord als aus, bei, mit, nach, seit, von of zu in een zin staat?
A
het wordt der
B
het wordt dem
C
het wordt die
D
het wordt das

Slide 13 - Quiz

Wat gebeurt er met een vrouwelijk lidwoord als aus, bei, mit, nach, seit, von of zu in een zin staat?
A
het wordt der
B
het wordt den
C
het wordt die
D
het wordt das

Slide 14 - Quiz

Persoonlijk en vragend voornaamwoord

in de 3e naamval

na: aus, mit, nach , bei, seit, von, zu, volgt de 3e naamval. Dan veranderen dus ook de persoonlijke voornaamwoorden



ich     - mir

du       - dir

er+ es- ihm

sie       -ihr:

Persoonlijk en vragend voornaamwoord

in de 4e naamval

na: durch, für, gegen, ohne, um, bis volgt de 4e naamval.

De persoonlijke voornaamworden veranderen dan ook hier.


ich - mich

du-  dich

er-   ihn

sie - sie

es-   es



wir- uns

ihr- euch

sie- ihnen

Sie- Ihnen

en het vraagwoordje wer (wie) wordt WEM

wir - uns

ihr-  euch

sie-  sie

Sie - Sie


 
en het vraagwoordje wer (wie) wordt WEN

Slide 15 - Slide

Kommst du mit ...(mij) mit?

Slide 16 - Open question

Ich gehe nach/zu meinen Freunden
A
nach
B
zu

Slide 17 - Quiz

(een) Er wohnt seit.... Jahr (o) neben uns.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

trappen van vergelijking 2
In het Nederlands gebruik je soms het woord dan bij een vergelijking, in het Duits doen we dit met als. Dus kouder dan = kälter als en hoger dan = höher als. Oftewel: dan = als!

Je kunt ook een vergelijking in het Nederlands met het woord als vormen. In het Duits doen we dit met wie. Dus niet zo groot als = nicht so groß wie. Oftewel: als = wie!

Slide 20 - Slide

Hoe maak je de vergrotende trap in het Duits?
A
bijvoeglijk naamwoord + e
B
Bijvoeglijk naamwoord + en
C
Bijvoeglijk naamwoord + er
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Wat is de algemene regel voor de overtreffende trap in het Duits?
A
am + sten
B
am + ten
C
+ sten
D
an + sten

Slide 22 - Quiz

Ich bin (gern) ..... in den Bergen .... in der Stadt.
A
gern... wie
B
am liebsten... als
C
gern... als
D
lieber ... als

Slide 23 - Quiz

Bei uns regnet es genauso (viel) ... in Deutschland.
A
mehr.. als
B
am meisten... wie
C
viel.. wie
D
mehr... wie

Slide 24 - Quiz

Pauls Haus ist größer als Idas Haus. Aber am (groß)... ist Laras Haus.
A
größsten
B
größten
C
größer
D
groß

Slide 25 - Quiz