This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Chemische reacties
H2.4 Massa Chemische Reacties deel 2
Slide 1 - Slide
Welkom
terugblik vorige les
uitleg overmaat / ondermaat
huiswerk volgende les
Slide 2 - Slide
terugblik vorige les
Vragen over:
maken opdr: 39 t/m 43, 46, 48, 49, 51
Toets (SO) 2 maart: H2.3 + H2.4
Slide 3 - Slide
Wat moet je weten
Paragraaf: 2.3 Ontleding
Je leert over energie-effecten: exotherm en endotherm.
Je leert over ontleding op macroniveau en op microniveau.
Je leert over thermolyse, elektrolyse en fotolyse.
Je leert over reactieschema's.
Slide 4 - Slide
Wat moet je weten
Paragraaf: 2.4 Massa bij chemische reacties
Je leert over de wet van massabehoud.
Je leert over vaste massaverhouding.
Je leert over rekenen met de vaste massaverhouding.
Je leert over overmaat en ondermaat.
Slide 5 - Slide
lesdoel (herhaling)
weten wat wordt bedoelt met overmaat/ondermaat
weten hoe je overmaat/ondermaat berekend
Slide 6 - Slide
rekenen met massaverhouding
bij een reactie reageren stoffen in een vaste massa verhouding
wanneer er van één van de beginstoffen meer aanwezig is dan nodig voor de massaverhouding is die stof in overmaat aanwezig
wanneer er van één van de beginstoffen minder aanwezig is dan nodig voor de massaverhouding is die stof in ondermaat aanwezig
Slide 7 - Slide
rekenen met massaverhouding
Slide 8 - Slide
rekenen met massaverhouding
Opgave:
Je maakt salmiak met 12 g waterstofchloride en 20 g ammoniak
waterstofchloride: ammoniak
a. laat zien met een berekening welke stof in overmaat aanwezig is.
b. bereken hoeveel gram salmiak gemaakt kan worden
waterstofchloride : ammoniak
2,1 : 1,0
Slide 9 - Slide
rekenen met massaverhouding
Opgave:
Je laat 30 g ijzer reageren met 22 g zwavel. Er ontstaat ijzersulfide.
a. geef het reactieschema
b. bereken welke stof in overmaat aanwezig is
ijzer : zwavel
1,7 : 1,0
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Bij de vorming van koolstofmonooxide reageren koolstof en zuurstof in de massaverhouding 3,0 : 4,0. Reactie I
koolstof(s) + zuurstof(g) → koolstofmonooxide(g)
22c. Bereken hoeveel ton koolstofmonooxide in theorie gemaakt kan worden uit 1,0 ton koolstof. Maak de berekening in je schrift. Noteer het antwoord met één cijfer achter de komma.