Adjectives and adverbs

1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Adjectives / Adverbs

Slide 7 - Slide

Vandaag...
Werkwoord / Zelfstandig naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord / Bijwoord

Doel: aan het einde van de les weten we het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord
en weten we hoe we deze moeten toepassen.

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een
zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, dingen
en je kunt er vaak de, het of een voor zetten.

Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Het mooie meisje
Een makkelijk vak
De fantastische show
De groene auto
-> The beautiful girl
-> An easy subject
-> The fantastic show
-> The green car

Slide 10 - Slide

Bijwoord (adverb)
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord (de manier waarop iets gebeurt, actie in de zin).

Een werkwoord is iets wat je kunt doen: doewoord.
fietsen - schrijven
praten - kijken
koken - slapen

Slide 11 - Slide

Bijwoord (adverb)
Madonna sings beautifully.
("beautifully" zegt iets over de manier van zingen.)

The dog ate slowly.
("slowly" zegt iets over de manier van eten)

We walk quickly.
("quickly" zegt iets over de manier van lopen)



Slide 12 - Slide

Plaats van het bijwoord
vóór een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord:
You’re going to become extremely popular.
She works really seriously on the journal.
vóór het hoofdwerkwoord:
She regularly asks me to write for her website.
He quickly grabbed the snake.
aan het einde van de zin voor meer nadruk:
He grabbed the snake quickly.
She takes everything so seriously.
Let op!
Bijwoorden staan ná een vorm van to be (am / are / is / was / were).
They are usually late.
It is not exactly cheap, is it?
Een bijwoord staat in het algemeen vóór het woord waarover het iets zegt.

Slide 13 - Slide

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
beautiful
careful
nice
slow
quick

-> beautifully
-> carefully
-> nicely
-> slowly
-> quickly

Slide 14 - Slide

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
Bijwoorden die eindigen op
-le wordt -ly



terrible
horrible
incredible
-> terribly
-> horribly
-> incredibly

Slide 15 - Slide

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
Bijwoorden die eindigen op:
medeklinker + -y wordt  -ily


easy
happy
angry
-> easily
-> happily
-> angrily

Slide 16 - Slide

De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly toe te voegen aan het bijvoeglijke naamwoord.
Bijwoorden die eindigen op:
-ic wordt -ally

fantastic
classic
ironic
-> fantastically
-> classically
-> ironically

Slide 17 - Slide

Be careful!!

Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een heel ander bijwoord.
He is a good boy. - He studies well.

Bij sommige bijvoeglijke naamwoorden is het bijwoord hetzelfde!
Bij fast, long, fair, low
That is a fast car. - It drives fast

Slide 18 - Slide

Nigel drives a _____ car.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 19 - Quiz

Demi leaves the room _____.
A
quick
B
quickly

Slide 20 - Quiz

Dominique is a very _____ boy.
A
smart
B
smartly

Slide 21 - Quiz

Ruben opens his books _____.
A
fast
B
fastly

Slide 22 - Quiz

Mohammed always wears _____ clothes.
A
nice
B
nicely

Slide 23 - Quiz

D'Rachell climed up the ladder ___________
A
careful
B
carefully

Slide 24 - Quiz

D'Andre acted __________
A
good
B
excellently

Slide 25 - Quiz

They think English is an _________ language
A
easy
B
easily

Slide 26 - Quiz

I know that Shanté is a ________ chef
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 27 - Quiz

The food tastes ____________
A
awful
B
awfully

Slide 28 - Quiz

Monique sings very __________ for her age
A
good
B
well

Slide 29 - Quiz

Wat is juist?
Mr Trump ..... fell in the grass.
A
sudden
B
suddenly

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

Exercise 6 and worksheet
timer
10:00

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide