Levensloop hoofdstuk 4 en 5

Levensloop 
Hoofdstuk 4 en 5

1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Levensloop 
Hoofdstuk 4 en 5

Slide 1 - Slide

Vragen??
Levensloop hoofdstuk 1 t/m 3

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
verschil voorraad en stroomgrootheden
absolute en comparatieve voordelen
huis kopen of huren?
ruilen over de tijd
beleggingsvormen
indexcijfers
nic,pic en ric
rente
inkomstenbelasting
inkomensverdeling

Slide 3 - Slide

Voorraad- en stroomgrootheid
  •  Een voorraadgrootheid laat zien wat de waarde van iets op een bepaald moment is.

  • Een stroomgrootheid geeft de waardeverandering over een bepaalde periode weer. 

Slide 4 - Slide

Opdracht 4.2
Stroomgrootheid of Voorraadgrootheid
  • Maandloon
  • Schuld aan de bank
  • jaarlijkse aflossing van hypotheekschuld
  • aantal werklozen
  • winst

Slide 5 - Slide

Levensloop

Slide 6 - Slide

Absoluut voordeel
Een voordeel in een aantal benodigde uren per jaar

Voorbeeld:


Slide 7 - Slide

Comparatief voordeel
  • In vergelijking met de ander het minst slecht is
  • In verhouding met de ander de grootste voorsprong heeft
Fatima
Roy
Koken
6 uur
0,67 x
9 uur
1,5 x
Schoonmaken
12 uur
0,44 x
27 uur
2,25 x
Totaal
18 uur
36 uur

Slide 8 - Slide

Kopen of huren

Slide 9 - Slide

Huis kopen?
- Ingewikkelde transacties
- Onzekerheden over waarde huis en inkomen
- Hypotheek nodig
-Verantwoordelijk voor complete onderhoud
- OZB en eigen woning waarde forfait 

Slide 10 - Slide

Huis huren?
- minder risico's
- geen belastingaftrek
- geen vermogensopbouw
- huurtoeslag
- lage onderhoudskosten buitenkant woning
- geen OZB

Slide 11 - Slide

Ruilen over de tijd 
Sparen: je stelt je consumptie uit naar later > lage tijdsvoorkeur
Lenen: je vervroegt je consumptie > hoge tijdsvoorkeur

Een voorbeeld van ruilen over de tijd is studeren. Je wordt een laatverdiener en moet grote consumpties uitstellen.


Slide 12 - Slide

Rol van de bank bij sparen en lenen

Slide 13 - Slide

Er zijn 3 beleggingsmogelijkheden
  1. Spaarrekening
  2. Beursverhandelbare beleggingen (aandelen/obligaties)
  3. niet-beursverhandelbare beleggingen  (huis of stuk grond)

Opbrengst is rendement. Voorbeelden: rente, winstuitkering, huur of pacht. 

Slide 14 - Slide

Sparen:

- laag risico
- laag rendement
Beleggen in aandelen, obligaties:
- hoger risico
- (kans op) hoog rendement, maar ook 
op verlies


Slide 15 - Slide

Indexcijfers 
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. 

Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.

Slide 16 - Slide

Een prijs berekenen met indexcijfers
  • - Een voorbeeld:
  • - Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

  • € 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 17 - Slide

RIC = NIC : PIC x 100 

NIC = indexcijfer nominale inkomen
PIC = indexcijfer prijspeil
RIC = indexcijfer reele inkomen

Slide 18 - Slide

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 19 - Slide

Gewogen indexcijfer
  • Uitgevoerd door het CBS
  • Per categorie een indexcijfer (proc. verandering t.o.v. voorgaand jaar)
  • EN een wegingsfactor (hoe zwaar weegt deze categorie voor een gezin)
  • Uiteindelijk resulteert dit in gewogen indexcijfer (CPI)

Slide 20 - Slide

Inkomstenbelasting
Box 1: inkomen uit werk en woning
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen

Slide 21 - Slide

BOX 1

Slide 22 - Slide

Box 2:
Wanneer iemand meer dan 5% aandelen heeft in een BV, wordt in box 2 hierover belasting berekend. Deze box zal in een opgave niet snel voorkomen.

Slide 23 - Slide

Belasting box 3

Slide 24 - Slide

Maken
4.2, 4.8, 4.11, 4.12, 4.20, 4.30
5.6, 5.11, 5.13, 5.16, 5.18, 5.29

Slide 25 - Slide