Chapitre 1 bron C en D

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui:
Planning toetsen
Les pays  et le temps 
Parler français (bloc C)
Grammaire (bloc D)


Slide 2 - Slide

Les pays
In / naar een land  ( Ik woon in Frankrijk, Ik ga naar Portugal)        

                                     Tu as été où?                       J'ai été _____________

En France,  
Au Portugal, 
Aux Pays-Bas, 
à Amsterdam

Slide 3 - Slide

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Luxembourg
Paris
Allemagne
Portugal
Angleterre

Slide 4 - Drag question

Traduis: Zij gaat naar Denemarken.

Elle va ..... Danemark.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 5 - Quiz

Traduis: Wonen jullie in Bordeaux?

Vous habitez ..... Bordeaux?
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 6 - Quiz

Traduis: Mijn tante werkt in Nederland

Ma tante travaille _____________ Pays-Bas.

A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 7 - Quiz

Traduis: Het is mooi weer in Spanje

Il fait beau ________________ Espagne.

A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 8 - Quiz

Traduis: Mijn neef woont in Portugal

Mon cousin habite ________________ Portugal.

A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 9 - Quiz

Plaats het juiste plaatje bij de juiste omschrijving.
Il fait mauvais
Il fait chaud.
Il fait beau
Il fait froid

Slide 10 - Drag question

La météo
21 °C 
19 °C 
19 °C 
Il a fait beau
Il fait dix-neuf degrés
Il fait mauvais

Slide 11 - Drag question

Bloc C

Slide 12 - Slide

Koppel de antwoorden aan de juiste vragen. 
Phrases-clés C
Tu as passé de bonnes vacances?
Tu as été où?
Avec qui? 
Il a fait beau? 
Avec mes parents et mon frère.
Il a fait 28 degrés.
Oui, c'était super.
J'ai été à Nice.

Slide 13 - Drag question

va à la page 31, fais l' exercice 14

Slide 14 - Slide

Va à la page 31, fais l' exercice 15


Travaille avec ton groupe: Jeu Quelle est la vérité (de waarheid)?
Parle de tes grandes vacances en cinq phrases.
Attention: quatre phrases sont vraies, une phrase est fausse (niet waar).
Ton groupe va deviner (raden) quelle phrase est fausse.
Tu gagnes le jeu si (als) ton groupe ne devine pas la fausse phrase.





Slide 15 - Slide

Wat weet je er nog van?

Slide 16 - Slide

Passé composé (bloc D)
Wat is het verschil tussen de 2 zinnen?

Slide 17 - Slide

Passé composé 
J'ai mangé une banane.

Ik heb een banaan gegeten.


Hoe vorm je de passé composé?
De passé composé bestaat uit 2!

1. vorm w.w. avoir
2. voltooid deeltwoord (er-é)

Slide 18 - Slide

Ik heb gegeven
Kan jij hem verder afmaken?

Slide 19 - Slide

Deze w.w. hebben een eigen voltooid deelwoord.

Waarom denk jij?

Slide 20 - Slide

eu (gehad)
été (geweest)
fait (gedaan)
Ik heb gehad=
J'ai eu
Jij hebt gehad=
Tu as eu
Hij heeft gehad=?

Slide 21 - Slide

Wat valt je op in de vertaling?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Aujourd'hui:
- planning toetsen 
- terugkijken: passé composé
- au travail!

Slide 24 - Slide

Passé composé 
1. Noteer een vorm van avoir
Stappenplan
2. Noteer het voltooid deelwoord 
avoir -> eu
être -> été
faire -> fait
w.w. -er -> é (danser-> dansé)

Slide 25 - Slide

Traduis: Wij hebben gepraat

Slide 26 - Open question

Traduis: Hij heeft gehad

Slide 27 - Open question

Traduis: Elise heeft gedanst

Slide 28 - Open question

Travail individuel
Nakijken / Corriger exercices: 1 t/m 12 

Maken / Faire exercices: 16 t/m 19 (Bron D)

Klaar met het nakijken en het maken van de opdrachten?
                  Leer de woorden  van A+B en zinnen van C (slim stampen)

Slide 29 - Slide

Weektaak:

Maken / Faire exercices: - 16 t/m 19 (Bron D) 
                                              - 20, 21, 22 (Bron E)
Leren / Apprendre: De zinnen van C en de grammatica van D, voca E

                   Herhaal de woorden van A en B

Slide 30 - Slide