3VC Semaine 05 60M LV & MV vervangen

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welke vraag stel je in het Nederlands ook al weer om het lijdend voorwerp te vinden?

Hij ziet zijn zus.
A
Wie + persoonsvorm?
B
Wat + persoonsvorm?
C
Wie /Wat + persoonsvorm + onderwerp?
D
Wie/Wat + persoonsvorm?

Slide 5 - Quiz

Waar in de zin staat het pers. vnw. dat het lijden voorwerp vervangt? Kies het beste antwoord.
A
Direct voor de persoonsvorm.
B
Direct voor de infinitief.
C
Direct voor de persoonsvorm tenzij er een infinitief in de zin staat.
D
Direct voor de persoonsvorm (ook bij ontkenning) tenzij er een infinitief in de zin staat, dan direct voor infinitief.

Slide 6 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul regarde la vidéo.

Slide 7 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul ne regarde pas la vidéo.

Slide 8 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul a regardé la vidéo.

Slide 9 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul veut regarder la vidéo.

Slide 10 - Open question

Geef aan welke van de onderstaande werkwoordsvorm de infinitief is:
A
écouter = luisteren
B
nous écoutons = wij luisteren
C
tu écoutais = jij luistert
D
j'écouterais = ik luisterde

Slide 11 - Quiz

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Frans?

Slide 12 - Open question

Waar in de zin staat het pers. vnw. dat het meewerkend voorwerp vervangt? Kies het beste antwoord.
A
Direct voor de persoonsvorm.
B
Direct voor de infinitief.
C
Direct voor de persoonsvorm tenzij er een infinitief in de zin staat.
D
Direct voor de persoonsvorm (ook bij ontkenning) tenzij er een infinitief in de zin staat, dan direct voor infinitief.

Slide 13 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul donne 5 euros à son ami.

Slide 14 - Open question

Vervang het meewerkend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul ne donne pas 5 euros à son ami.

Slide 15 - Open question

Vervang het meewerkend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul a donné 5 euros à son ami.

Slide 16 - Open question

Vervang het meewerkend voorwerp en zet het op de juiste plek in de nieuwe zin.

Paul veut donner 5 euros à son ami.

Slide 17 - Open question

Welke persoonlijke voornaamwoorden gebruik je om een lijdend voorwerp te vervangen?
A
me, te, le, la, l', nous, vous, les
B
je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles
C
me, te , lui, nous, vous, leur
D
moi, toi, lui, elle, nous, vous, eux, elles

Slide 18 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden gebruik je om een meewerkend voorwerp te vervangen?
A
me, te, le, la, l', nous, vous, les
B
je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles
C
me, te , lui, nous, vous, leur
D
moi, toi, lui, elle, nous, vous, eux, elles

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide