3 HV voorzetsels met de 3e en 4e naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

voorzetsels met de 1e, 3e of 4e naamval

Hoe kun je naamvallen goed gebruiken?

Naamvallen foutloos doen kan als je…

1. Een zin in het Duits kunt ontleden
(onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp);

2. Enkele voorzetsels en werkwoorden met een vaste naamval kent;

3. Weet welk geslacht een woord heeft;

4. Het naamvalschema erbij hebt of van buiten kent.

Wiederholung!

Op de volgende slides vind je een aantal vragen over de 1ste, 3de en 4e naamval (ontleden).

Waar staat de eerste naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Waar staat de derde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Waar staat de vierde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Hoe vind je een bepaald zinsdeel?

zin in een andere tijd zetten

wie/wat + gez + ond

wie/wat + gez

aan/voor wie?

gezegde: persoonsvorm

lijdend voorwerp

onderwerp

meewerkend voorwerp

D... Junge (m) spielt Apex Legends.

1. der
2. dem
3. den
4. die

Morgen gebe ich [mijn] Mutter das Buch zurück.

1. 1e naamval - meine
2. 3e naamval - meiner
3. 4e naamval - meine

Naamvallen

Je hebt de naamvallen nu herhaald op basis van het volgende onderdeel:

- het ontleden 

-je hebt hiervoor het der/ein schema moeten gebruiken

Herhaling + uitbreiding

In de volgende dia's ga je 

eerst de voorzetsels met de 4e naamval weer even op frissen.

Daarna de voorzetsels met de 3e naamval leren.

Aansluitend ga je natuurlijk oefenen met het toepassen van het stappenplan

7 voorzetsels die altijd met het 4e naamval gaan.

durch = door

ohne = zonder

für= voor

entlang

gegen= tegen

um = om 

bis

Ezelsbruggetje

Dofegub

Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit                     außer - behalve

bei - bij                      entgegen - tegemoet

mit - met                  gegenüber - tegenover

nach - na + naar

seit - sinds

von - van

zu - naar

Ich habe das (met mijn) Mutter gemacht.

mit +3 v = meiner Mutter

uitleg

liedje!

Stap 1:

Ik kijk of er een voorzetsel staat.

ja -> +3 of + 4

nee -> stap 2

Stap 2:

Ik ga de zin ontleden:

ond +1        lv +4         mw +3

Stappenplan - hoe los ik de naamvallen op?

uitleg

Naamvallen

Je hebt de naamvallen nu herhaald op basis van de volgende punten:

- de voorzetsels (3 en 4)

- het ontleden

In de volgende slides oefen je met:

- der/ein schema in de 1e, 3e en 4e naamval

- de persoonlijke vnw in de 1e, 3e en 4e naamval

- ontleden

- voorzetsels met een vaste naamval

Hiervoor moet je steeds het stappenplan gebruiken:

stappenplan

1. Staat er een voorzetsel of een werkwoord met een bepaalde naamval in de zin? 

Ja? Ga verder naar stap 3 en 4

Nee? Dan moet je ontleden: (stap 2)

2. Ontleden:

 pv
, ow > 1e naamval,
lv > 4e naamval,  mw > 3e naamval 

3. Hoort het woord waarvan je de uitgang zoekt bij de der of de ein-groep?

4. Is het bijbehorend zelfstandig naamwoord M, V, O of MV?

Let op: Het schema moet je uit je hoofd op kunnen schrijven en de stappen moet je uit je hoofd toe kunnen passen. Denk ook aan alle andere rijtjes (woorden bij de der/ein Gruppe)

(jouw) Bruder geht (met zijn) Freundin zur Schule.

1/5

Kannst du (mijn) Mutter (het) Buch geben?

2/5

(na de) Deutschstunde gehen wir (naar onze) Klassenlehrer.

3/5

Ich habe (hun) Vater (een) Mail (v) geschickt.

4/5

Hans hat (behalve de) Lehrer (de) ganzen Klasse (een) Karte gegeben.

5/5

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. mit
2. seit
3. durch
4. von

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. nach
2. für
3. zu
4. bei

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?

1. für
2. von
3. um
4. durch

Ohne ...... (deze) Jungen macht es keinen Spaß.

1. diesem
2. dieser
3. diese
4. diesen

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.

1. seinem
2. seine
3. seiner
4. seinen

Ich habe ein Geschenk für ......(mijn) Mutter gekauft.

1. mein
2. meinen
3. meine
4. meiner

Ohne .......(de) Kinder können wir nicht gehen.

1. die
2. der
3. den
4. den

Das hat er von ..... (de) Mann bekommen.

1. der
2. dem
3. den
4. die

Er hat ....... (mijn) Mutter gesehen.

1. mein
2. meine
3. meiner
4. meinen

Geef de naamval en de vertaling van het woord dat tussen haakjes staat
Er wird nächstes Jahr (mijn) Lehrer.

Ich gebe ... das Buch.

1. du
2. dir

Der Polizist zeigt (hem) den Weg.

Vul de juiste vorm in:

Wer gibt [jullie] die Tickets?

Naamvallen

Je hebt de naamvallen nu herhaald op basis van de volgende onderdelen:

- het ontleden

-voorzetsels met een vaste naamval

-je kunt het der/ein schema gebruiken

- je kunt de persoonlijke vnw in de 1e, 3e en 4e naamval gebruiken

- je past hiervoor steeds het stappenplan toe