eerste quiz genetica
1 / 24
Lesson duration is: 120 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Welke stelling is juist?
timer
0:10
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu
Slide 3 - Quiz
Bij een twee-eiige tweeling is:
timer
0:15
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend
Slide 4 - Quiz
Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
timer
0:20
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype
D
Niet hetzelfde fenotype en niet hetzelfde genotype
Slide 5 - Quiz
Mathilde haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
timer
0:20
A
genotype wel
fenotype niet
B
genotype niet
fenotype wel
C
genotype niet
fenotype niet
D
genotype wel
fenotype wel
Slide 6 - Quiz
Wat wordt beïnvloed door zowel je DNA als je milieu?
timer
0:10
A
het genotype
B
het fenotype
C
de chromosomen
D
genexpressie
Slide 7 - Quiz
Hoeveel erfelijk materiaal geeft een gameet (geslachtscel) door, ten opzichte van een gewone cel.
timer
0:20
A
Net zoveel
B
2 x zoveel
C
1/4 x zoveel
D
1/2 x zoveel
Slide 8 - Quiz
Bij een een-eiige tweeling is:
timer
0:15
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend
Slide 9 - Quiz
Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een
individu noemen we.....
individu noemen we.....
timer
0:15
A
de erffactor
B
het genotype
C
het fenotype
D
epigenetica
Slide 10 - Quiz
De meesten mensen hebben ..... chromosoomparen
timer
0:15
A
22
B
23
C
44
D
46
Slide 11 - Quiz
Een allel is een variant van een.......
timer
0:10
A
basepaar
B
nucleotide
C
gen
D
chromosoom
Slide 12 - Quiz
Het onderste paar alleen zijn.....
timer
0:15
A
recessief
B
homozygoot
C
dominant
D
heterozygoot
Slide 13 - Quiz
Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving..........?
timer
1:00
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot
Slide 14 - Quiz
Welke omschrijving hoort (het best) bij de plaats van het vraagteken?
A
Chromosomenpaar
B
Allelenpaar
C
Genenpaar
D
Zowel genen- als allelenpaar
Slide 15 - Quiz
Bij intermediaire overerving is sprake van meer dan twee..........
timer
0:15
A
allelen
B
genen
C
genotypen en fenotypen
D
eigenschappen
Slide 16 - Quiz
Welke term wordt beinvloed door zowel je DNA als je milieu?
A
genotype
B
fenotype
C
chromosomen
D
genexpressie
Slide 17 - Quiz
Hiernaast is een karyogram weergegeven van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen
Slide 18 - Quiz
Hetero staat voor...
A
Gelijk
B
ongelijk
C
recessief
D
dominant
Slide 19 - Quiz
Welke eigenschap is dominant?
A
normale vingers (grijs)
B
korte vingers (rood)
Slide 20 - Quiz
Welke haarkleur is dominant paars of wit?
A
Dat is niet te zeggen
B
Beide zijn dominant
C
Paars haar
D
Wit haar
Slide 21 - Quiz
2 gelijke allelen voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Homozygoot dominant
D
Homozygoot recessief
Slide 22 - Quiz
Welke eigenschap komt tot uiting bij een heterozygoot allelenpaar?
A
Dominante eigenschap
B
Recessieve eigenschap
Slide 23 - Quiz
Van een plant met het genotype GG wordt een stuk stengel (de ent) afgesneden. Deze ent wordt bevestigd op een andere plant van dezelfde soort (de entstam) met het genotype gg.
De ent groeit uit tot 10 grote takken. Wat is het genotype van deze takken?
A
Alleen Gg
B
Alleen GG
C
Alleen gg
D
zowel GG als gg
