2havo les 13 - Woordenschat H2 en Proefwerkweek

Welkom


Nederlands
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom


Nederlands

Slide 1 - Slide

Terugblik
- Oefentoets lezen H1 + H2

Huiswerk:
geen

Slide 2 - Slide

Lezen

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Doelen
Woordenschat H2
Je leert wat metaforen en personificaties zijn.



Spelling leenwoorden H2
Je leert 

Slide 4 - Slide

Woordenschat H2: Metaforen en personificaties
Start: 
Wat is het verschil in betekenis tussen de onderstreepte woorden in de a- en de b-zinnen?
a In de lente staan de koetjes en kalfjes heerlijk in de wei te grazen.
b Ik vind het heerlijk om met Marieke over koetjes en kalfjes te praten.
a De agent greep de overvaller bij de keel en duwde hem tegen een muur.
b Toen Pim de slang dichterbij zag kruipen, greep de angst hem bij de keel.


Slide 5 - Slide

Metaforen en personificaties
Je hebt geleerd dat je bij een vergelijking twee dingen naast elkaar zet die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b).

Van veraf is die rots (o) net een olifant (b).

Slide 6 - Slide

Metaforen en personificaties
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:

– Zullen we die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:
– Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Dit betekent: Pas nadat er iets fout is gegaan, neemt men maatregelen.

– Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 7 - Slide

Metaforen en personificaties
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:
– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.


Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 8 - Slide

Metaforen en personificaties
Maken: 1, 2, 2~, 3

Slide 9 - Slide

Spelling H2: Leenwoorden
Doel: Je kunt leenwoorden juist spellen.

Slide 10 - Slide

Startopdracht

Slide 11 - Slide

- Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow, voicemail.

- Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.
- Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: second opinion, low budget.



Engelse leenwoorden

- In sommige Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (zoals op de é in decolleté), een accent grave (zoals op de è in crèche) of een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête). Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.

- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner.
- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).

Franse leenwoorden

Spelling H2: leenwoorden          Maken: 1, 2, 3 en 8 

Slide 12 - Slide

Huiswerk
Leesboek meenemen

Maken 
Woordenschat H2 opdracht 1, 2, 2, 3
Spelling leenwoorden H2 opdracht 1, 2, 3, 8

Slide 13 - Slide

Proefwerkweek
Lesstof
Hoofdstuk 1 en 2
Stofomschrijving
De volgende onderdelen van hoofdstuk 1 en 2 worden getoetst:
Lezen (Hoofd- en bijzaken + kernzinnen,  Tekstverbanden / signaalwoorden)
Woordenschat (Vergelijking, Metafoor en Personificaties)
Formuleren (Variatie in woordgebruik en variatie in zinsopbouw)
Spelling (Leestekens, Gebiedende wijs en Leenwoorden, Engelse werkwoorden)



Slide 14 - Slide