HA3: Werkwoorden in de OVT

Werkwoorden
OVT
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoorden
OVT

Slide 1 - Slide

Doel
Ik kan de werkwoorden haben/sein in de OVT vervoegen

Ik kan regelmatige werkwoorden en werkwoorden met een stam op -d/t in de OVT vervoegen

Slide 2 - Slide

haben en sein
verleden tijd

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Und jetzt du!

Slide 5 - Slide

Gestern ... (was) ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 6 - Quiz

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 7 - Quiz

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 8 - Quiz

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 9 - Quiz

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 10 - Quiz

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 11 - Quiz

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 12 - Quiz

werkwoorden in de ovt
machen en reden

Slide 13 - Slide

machen in de verleden tijd

 Wat gebeurt er in de verleden tijd?
Er komt een -t  bij in het hele werkwoord: machten 
Daardoor eindigt de stam op -t en krijg je ook een extra -e
bij du en ihr.

Slide 14 - Slide

Sleepvraag
Rood is tegenwoordige tijd. Welke vorm van de verleden tijd hoort daarbij? (blauw)

Slide 15 - Slide

ich mache
du machst
er/sie/es  macht
wir/ sie/ Sie machen
ihr macht

machte

machtest

machten

machtet

Slide 16 - Drag question

reden in de verleden tijd

 Wat gebeurt er in de verleden tijd?
Er komt een -t  bij in het hele werkwoord: redeten 
Daardoor eindigt de stam op -d  en krijg je nog een extra -e
bij alle persoonlijk voornaamwoorden

Slide 17 - Slide

Sleepvraag
Rood is tegenwoordige tijd. Welke vorm van de verleden tijd hoort daarbij? (blauw)

Slide 18 - Slide

ich rede
du redest
er/sie/es  redet
wir/ sie/ Sie reden
ihr redet

redete

redetest

redeten

redetet

Slide 19 - Drag question

........... (maakte) du dein Essen selbst?
A
machte
B
machtest
C
machtet
D
machten

Slide 20 - Quiz

Peter .......... (praatte) bei der Matheprüfung
A
redet
B
redetest
C
redete
D
redeten

Slide 21 - Quiz

Meine Freundin ............ (antwoordde) mir nicht.
A
antwortet
B
antwortete
C
antwortetest
D
antworteten

Slide 22 - Quiz

Ich ......... (hoorde), dass es dir nicht gut ging.
A
hörte
B
hörtest
C
hörten
D
hörtet

Slide 23 - Quiz

Mein Opa ............ (zwom) jeden Morgen.
A
badet
B
badetest
C
badete
D
badetet

Slide 24 - Quiz

Wir ........... (bezochten) meine Tante im Krankenhaus.
A
besuchte
B
besuchen
C
besuchtet
D
besuchten

Slide 25 - Quiz

Evaluatie

Slide 26 - Slide

Dit vind ik nog lastig
A
haben/sein in ovt
B
regelmatige ww in ovt
C
stam op -d/-t in ovt
D
ik snap het wel

Slide 27 - Quiz