Ruilen over de tijd

1 / 39
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Is de balans van een bedrijf een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 5 - Quiz

Is het opbouwen van je studieschuld een stroomgrootheid of een voorraadgrootheid?
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid

Slide 6 - Quiz

Is je uiteindelijke studieschuld een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?
A
Voorraadgrootheid
B
Stroomgrootheid?

Slide 7 - Quiz

Is de aflossing van je lening een stroomgrootheid of een voorraadgrootheid?
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Op 1 januari 2000 zet ik eUR 10.000 op mijn spaarrekening tegen 0,25% rente per maand.
Hoeveel euro staat er op mijn spaarrekening op 1 januari 2002?
A
EUR 15.000
B
EUR 10.506,25
C
EUR 10.050,06
D
EUR 10,617,57

Slide 14 - Quiz

Uitleg
Op 1 januari 2000 zet ik eUR 10.000 op mijn spaarrekening tegen 0,25% rente per maand.
Hoeveel euro staat er op mijn spaarrekening op 1 januari 2002?
10.000 x (1,0025)24 = 10617,57

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

In 2019 was de inflatie 2,5%. In datzelfde jaar bedroeg de reële rente op een spaardeposito -1,27% (negatief).
Bereken de nominale rente op de spaardeposito

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wanneer betaal ik een hogere rente %?
Bij de lening voor een huis van EUR 300.000
Of bij de lening voor een auto van 20.000
A
bij een lening voor een huis
B
Bij een lening voor een auto

Slide 25 - Quiz

De meidiamarkt mark reclame: Nu kopen, in termijnen betalen. Je bent wel eigenaar...Welke vorm van consumptief krediet wordt hier gebruikt?
A
rood staan
B
kopen op afbetaling
C
huurkoop
D
Doorlopend krediet

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Bereken het totale bedrag dat op 31 maart betaald moet worden.
A
9.000
B
1.000
C
745,83
D
1.745,83

Slide 29 - Quiz

Berekening

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Bereken de premiedruk
Je krijgt zo 2 opgaven.  1 opgave zónder en 1 opgave mét vergrijzing. Je moet daar de premiedruk berekenen, dus hoeveel % van het inkomen moet betaald worden aan premie....

Slide 34 - Slide

10 mln werkenden, gem. loon = EUR 30.000
2mln werklozen, gem. uitkering = EUR 12.000
vraag 1: hoeveel geld is er nodig voor uitkeringen?
Vraag 2: bereken de premiedruk voor de werkenden?

Slide 35 - Open question

10 mln werkenden, gem. loon = EUR 30.000
2,5 mln werklozen, gem. uitkering = EUR 12.000
vraag 1: hoeveel geld is er nodig voor uitkeringen?
Vraag 2: bereken de premiedruk voor de werkenden?

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide