This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Oefenen Klimaatvraagstukken
Werk deze LessonUp zelfstandig door.
Gebruik eventueel je boek.
Bekijk de filmpjes met oordoppen in.
Slide 1 - Slide
a Welke plaatbeweging vindt er plaats onder een mid-oceanische rug? b Noteer twee gevolgen van deze beweging. c Waardoor worden plaatbewegingen aangedreven? d Voor welke theorie was de ontdekking van mid-oceanische ruggen het bewijs?
Slide 2 - Open question
Waar lag Nederland in het Carboon? Welke grondstof heeft dit opgeleverd?
A
Waar nu Argentinië ligt, Zout
B
Waar nu Argentinië ligt, Steenkool
C
Waar nu Suriname ligt, Zout
D
Waar nu Suriname ligt, Steenkool
Slide 3 - Quiz
was de zeespiegel in het krijt hoger of lager dan tegenwoordig?
A
hoger
B
lager
Slide 4 - Quiz
Het krijt kenmerkt zich door ...
A
wit kalksteen.
B
rood gesteente.
C
gletsjerijs.
D
woestijnen.
Slide 5 - Quiz
In welke periode was de woestijnaarde?
A
Krijt
B
Perm
C
Holoceen
D
Carboon
Slide 6 - Quiz
Wat zijn fossiele brandstoffen?
A
Steenkool, Bruinkool, aardolie & biomassa
B
Biomassa, aardgas, oerwater & steenkool
C
Steenkool, Bruinkool, Aardolie & Aardgas
D
Aardgas, biomassa, aardolie & steenkool
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Video
In het krijt (broeikasaarde) was het co2 gehalte in de lucht ...
A
even hoog
B
5x zoveel
C
40x zoveel
D
100x zoveel
Slide 9 - Quiz
Pangea werd opgebroken door
A
aardbevingen.
B
rivieren.
C
platentektoniek.
D
mammoeten.
Slide 10 - Quiz
Welk sedimentgesteente is duidelijk aanwijsbaar als gevolg van de vorming van Pangea in het Perm?
290-250 miljoen jaar geleden
A
Zandsteen
B
Bruinkool (uit veen)
C
Organisch sedimentgesteente
D
Kalksteen
Slide 11 - Quiz
In het Pleistoceen hadden we te maken met ....?
A
lage zeespiegel
B
hoge zeespiegel
Slide 12 - Quiz
Na de ijstijd werd het warmer en daardoor
A
Ging de zeespiegel omlaag door de verdamping
B
Ging de zeespiegel omlaag door meer regen
C
Ging de zeespiegel omhoog door het smeltende ijs
D
Ging de zeespiegel omhoog door de regen
Slide 13 - Quiz
Smeltend ijs zorgt voor een stijging van de zeespiegel. Welk ijs?
A
Landijs
B
Zee-ijs
C
Land- en zee-ijs
D
Geen van beide
Slide 14 - Quiz
1. (T) Het actualiteitsprincipe
A
is een bewijs voor natuurlijke klimaatverandering
B
is een aanname bij onderzoek naar natuurlijke klimaatverandering
C
is een oorzaak voor natuurlijke klimaatverandering
D
is een gevolg van natuurlijke klimaatverandering
Slide 15 - Quiz
Bij welke energiebronnen komt koolzuurgas vrij? A aardgas B aardolie C biomassa D geothermische energie E hydro-elektriciteit F zonne-energie
A
A, B en C
B
A, C en D
C
A, B en D
D
A, B en E
Slide 16 - Quiz
Geef de betekenis van het broeikaseffect?
A
Het verbouwen van planten in kassen.
B
Gaslaag in de atmosfeer die ons beschermt tegen zonnestraling.
C
Het vasthouden van koude lucht door koolzuurgas.
D
Het vasthouden van warme lucht door gassen in de dampkring
Slide 17 - Quiz
In welke ijstijd zijn de stuwwallen gevormd?
A
De Laatste ijstijd
B
De eerste ijstijd
C
De voorlaatste ijstijd
D
Het is niet gevormd tijdens een ijstijd
Slide 18 - Quiz
Wat betekend het begrip saalien?1
A
Een sediment dat door de zee is afgezet.
B
De periode in de geschiedenis tijdens de laatste ijstijd.
C
De periode in de geschiedenis tijdens de voorlaatste ijstijd.
D
Landschap waar de mens invloed op had.
Slide 19 - Quiz
Wat is geen Milankovitch variabele?
A
Precessie
B
Oscillatie
C
Excentriciteit
D
Scheefstelling
Slide 20 - Quiz
Bij een kleinere invalshoek wordt de zonnestraling over een groter oppervlak verspreid.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Video
10. (I) Indirect bewijs om het klimaat in het verre verleden de reconstrueren noemen we
A
Presto-indicatoren
B
Proxy-indicatoren
C
Primula-indicatoren
D
Pergola-indicatoren
Slide 23 - Quiz
Natuurlijke factoren
Externe variabelen: iets dat van buitenaf invloed uitoefent op het klimaatsysteem. Met wisselende sterkte actief.
Zoals:
- heftige vulkaanuitbarsting: stof in atmosfeer ->reflectie
-> verkoeling
- Zonneactiviteit: hoe actiever de zon, hoe meer
warmteafgifte
Slide 24 - Slide
De invloed van zeestromen op het klimaat wordt tot de interne variabelen gerekend
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
Natuurlijke factoren
Interne variabelen: factoren in het klimaatsysteem die met wisselende sterkte actief zijn en zo het klimaat beïnvloeden.
Zoals:
- El Niño/zeestromen
Slide 26 - Slide
De temperatuurstijging heeft gevolgen voor de hoeveelheid landijs en voor de zeespiegel.
De gletsjer is in bijna 100 jaar verdwenen. De oorzaken zijn temperatuurstijging en minder sneeuw.
Slide 27 - Slide
Temperatuurstijging
Erg onzeker, door alle factoren die een rol spelen in het klimaat.
Dus:
scenario's
Slide 28 - Slide
Het IPCC probeert verandering in het klimaat te voorspellen: klimaatmodellen.
We begrijpen nog niet alle mechanisme
Voorspellen daarom moeilijk
21e eeuw: tussen 0,3 en 4,3 graden celsius
Slide 29 - Slide
Wat is de ipcc? (Geef een uitleg van de organisatie)
Slide 30 - Open question
Klimaatverandering
Stijging temperatuur
Hogere verdamping: minder watervoorraden
Minder neerslag, klimaatzones verschuiven
-> Waterbalans raakt verstoord
- Aanboren Aquifers
- Ontziltingsinstallaties
Slide 31 - Slide
Wat wordt bedoeld met neerslagvariabiliteit?
Slide 32 - Open question
Welk begrip staat hier uitgelegd De waarneembare vormen aan het aardoppervlak
A
Geomorfologie
B
Geulerosie
C
Waterbalans
D
Verzilting
Slide 33 - Quiz
Gevolg van water oppompen langs de kust?
A
Irrigatie
B
Condensatie
C
Infiltratie
D
Verzilting
Slide 34 - Quiz
Wat is verzilting?
A
Het zoeter worden van de bodem
B
Het zouter worden van de bodem
C
Je weet wel, zilt
D
Het zouter maken van drinkwater, anders is het schadelijk
Slide 35 - Quiz
Wat verandert er aan de watersituatie in een gebied met veel ontbossing?
A
De infiltratie van regenwater neemt toe.
B
De hoeveelheid neerslag neemt toe.
C
De kans op verdroging van de grond neemt toe.
D
De kans op overstromingen neemt af.
Slide 36 - Quiz
Klimaatverandering is het ergst voor
A
Arme landen
B
Rijke landen
C
Iedereen
Slide 37 - Quiz
Wat is het doel van het akkoord van Parijs?
A
De opwarming van de aarde moet beperkt blijven tot 2 C.
B
De temperatuur op aarde moet 2 C naar beneden.
C
Het klimaat moet extremer worden.
D
Er mogen geen broeikasgassen meer in de lucht zitten.
Slide 38 - Quiz
Energie uit hernieuwbare energiebronnen zoals water, wind en zon
A
Duurzame ontwikkeling
B
Fossiele energiebron
C
Duurzame energie
D
Broeikaseffect
Slide 39 - Quiz
Hieronder zie je zes voorbeelden van fossiele en duurzame energiebronnen. Herken jij ze? Zet ze bij het juiste rijtje
Fossiele energie
Duurzame energie
Slide 40 - Drag question
Klaar!
De volgende slide bevat een link naar quizlet, hiermee kun je de begrippen van het boek oefenen. Ga daarmee verder.