What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
14-9-23 1.1 Woordsoorten afmaken en 1.2 Zinsdelen
Nederlands
1 / 33
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
Het werkwoord
'bestellen'
Hij
bestelt
de boeken in de webshop.
PERSOONSVORM
Hij heeft de boeken
besteld
.
VOLTOOID DEELWOORD
Hij heeft de
bestelde
boeken binnen.
BIJV. NAAMWOORD
Slide 2 - Slide
De persoonsvorm (pv)
In elke zin staat een persoonsvorm.
De pv kan van tijd veranderen. Het werkwoord dat van tijd verandert, is de persoonsvorm.
De jongen
fietst
naar school.
De jongen
fietste
naar school.
Slide 3 - Slide
Het voltooid deelwoord (vd)
Vandaag hebben we hard
gewerkt
.
Het bedrag wordt zo snel mogelijk
overgemaakt
.
Slide 4 - Slide
Wat is de pv in deze zin?
Je kunt een nieuw vervoersbewijs aanvragen op de website.
Slide 5 - Open question
Wat is de pv in deze zin?
Wegens ziekte heb ik de aanvraag uitgesteld.
Slide 6 - Open question
Wat is het vd in deze zin?
Wegens ziekte heb ik de aanvraag uitgesteld.
Slide 7 - Open question
Werkwoorden
1. persoonsvorm
2. infinitief
3. voltooid deelwoord
4. tegenwoordig deelwoord
Je maakt opdracht 2 op blz. 255
Slide 8 - Slide
Voorzetsels
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
Tegenwoordig deelwoord
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
TV 1.1 Woordsoorten
We bespreken opdracht 1 t/m 5
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
We maken samen opdracht 8 en 9
Slide 16 - Slide
TV H1. 1.2 Zinsdelen (blz. 260)
Slide 17 - Slide
Sleep de woorden uit deze zin naar het juiste vak.
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
gezegde
Onderwerp
Morgen
geef
ik
mijn verlofuren
de teamleider
online
door.
Slide 18 - Drag question
Persoonsvorm (pv)
Je hebt eerst de persoonsvorm nodig. Die vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
Het werkwoord dat van tijd verandert, is de persoonsvorm.
Vandaag
krijgen
de nieuwe medewerkers hun bedrijfskleding.
Vandaag
kregen
de nieuwe medewerkers hun bedrijfskleding.
Slide 19 - Slide
Gezegde (gez)
de persoonsvorm en alle andere werkwoorden
Stefan
eet
vaak hamburgers.
Stefan
heeft
vaak hamburgers
gegeten
.
Amal
heeft
van zijn spaargeld een nieuwe scooter
kunnen kopen
.
Slide 20 - Slide
Wat is in deze zin het gezegde?
Onderweg zijn veel treinreizigers aan het whatsappen.
A
onderweg
B
zijn aan het whatsappen
C
zijn
Slide 21 - Quiz
Wat is in deze zin het gezegde?
Ik zoek de gegevens van dat bedrijf op.
A
ik
B
zoek
C
zoek op
D
de gegevens
Slide 22 - Quiz
We maken samen
opdracht 1 en 2
Slide 23 - Slide
Onderwerp (ond)
Het onderwerp vind je door te vragen:
wie/wat + gezegde?
Vandaag krijgen de nieuwe medewerkers hun bedrijfskleding.
Wie krijgen?
de nieuwe medewerkers
Slide 24 - Slide
We maken samen
opdracht 3
Slide 25 - Slide
Lijdend voorwerp
het lijdend voorwerp vind je door te vragen:
Wie of wat + gezegde+ onderwerp?
Voorbeeld:
Erik heeft Miriam begeleid.
vraag: Wie of wat heeft Erik begeleid?
lijdend vw = Miriam
Slide 26 - Slide
Meewerkend voorwerp
Een woord(groep) is een
meewerkend voorwerp
als je er
aan
(of
voor
) voor kunt zetten én als je
aan/voor
kunt weglaten.
Voorbeeld:
Bijna elke gast geeft
deze ober
een fooi.
Stuur je
mij
een offerte?
De afspraak komt
ons
goed uit.
Slide 27 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
Waar, wanneer, hoe, waarheen, waardoor, waarom?
Voorbeeld:
De auto staat
in de parkeergarage
.
De studenten gingen
met de bus
naar het sportcomplex
.
Slide 28 - Slide
En nu alles door elkaar
Schrijf de zinnen op, zet strepen tussen de zinsdelen en benoem de zinsdelen.
Niels bracht zijn stage vorig jaar in Tanzania door.
De opleiding tot ambachtelijk slager wordt al vele jaren aangeboden op het mbo.
De arts beloofde hem te allen tijde de waarheid te vertellen.
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Volg de stappen!
Zoek de...
1. pv (tijd veranderen)
2. gez (alle ww in een zin)
3. ow (wie of wat + gez)
4. lv (wie of wat + gez + ow)
5. mw (aan/voor wie + gez + ow (+ lv))
6. bwp (plaats, tijd, richting, manier).
-> 4,5,6 zitten niet altijd in een zin.
Slide 31 - Slide
Aan de slag 1.2
Maak
online
extra opdracht 5 en 6.
timer
15:00
Slide 32 - Slide
Heb je nog vragen of is alles duidelijk?
Slide 33 - Poll
More lessons like this
1.1 Woordsoorten en 1.2 Zinsdelen 3F
September 2022
- Lesson with
36 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
1.1 Woordsoorten en 1.2 Zinsdelen 3F 2MT1D/2D 14 en 21 maart
March 2023
- Lesson with
37 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
Herhaling 2A Examens
21 days ago
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
28-9-22 1.2 Zinsdelen 3F
September 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
1.2 Zinsdelen 3F
February 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Grammatica klas 2 havo/mavo lv+mw
January 2021
- Lesson with
36 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2