BK1 Blok 5: Over Taal

OVER TAAL
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

OVER TAAL

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Over taal
- Samenstellingen

- Woorden indelen in soorten

- Woordenboek gebruiken: de- en het-woorden

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Doelen
Aan het eind van de les:
--> weet je wat een samenstelling is;
--> kun je woorden indelen in soorten;
--> kun je in een woordenboek opzoeken of een woord een de-woord of een het-woord is.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Uitleg
Sommige woorden kun je aan elkaar plakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: laptoptas. Zo'n woord heet een samenstelling.

Als je wilt weten wat de betekenis van een samenstelling is, kijk je naar het laatste deel van het woord.

Voorbeeld:
bosvrucht: een vrucht die in het bos groeit
laptoptas: een tas gemaakt voor een laptop

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag...
Je gaat opdr. 25, 26 en 27 op blz. 202 + 203 maken
timer
10:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 25
  • rekenles
  • grasveld
  • windenergie
  • fietspad
  • grondstof 
  • modderstroom
  • politieagent
  • groenteboer

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 26
  • spierkracht – spier + kracht – de kracht van je spieren
  • windenergie – wind + energie – energie of elektriciteit die is opgewekt door de kracht van de wind
  • beginpunt – begin + punt – het punt (de plek) van waaruit je begint 
  • aanmeldingsformulier – aanmelding + formulier – een papier met vragen die je moet beantwoorden om je ergens voor aan te melden
  • reservespeler – reserve + speler – een speler in een sportteam die pas meedoet als een andere speler uitvalt 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 26
  • rookmelder – rook + melder – een apparaat dat een alarm laat horen als er rook is, om te waarschuwen voor brand
  • brandoefening – brand + oefening – een oefening om te leren wat je moet doen als er in een gebouw brand uitbreekt
  • vervoermiddel – vervoer + middel – een middel, bijvoorbeeld een auto, bus of trein, waarmee mensen, dieren of dingen kunnen worden vervoerd van de ene plaats naar een andere
  • prijsstijging – prijs + stijging – het stijgen (omhoog gaan) van prijzen, het duurder worden van dingen die je in een winkel kunt kopen 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Bedenk nog vier samenstellingen.
Laat elke nieuwe samenstelling beginnen met het woord waarmee de vorige eindigt.

speeltafel – tafelpoot – pootafdruk – afdrukkleur – …

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Indelen in soorten
Veel woorden kun je in groepjes  bij elkaar zetten. 

Voorbeeld:
Amsterdam en Londen = hoofdsteden
broek en trui = kledingstukken

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag...
Welke woorden horen bij elkaar? Maak opdr. 28 op blz. 203

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdr. 28
  1. Etenswaren: brood – melk – biefstuk – chocolade – aardappel
  2.  Kledingstukken: hemd – joggingbroek – muts – bloes – T-shirt
  3.  Schoeisel: sandaal – schoen – slipper – klomp – laars
  4.  Gebouwen: fabriek – kerk – toren – theater – museum
  5.  Lichaamsdelen: enkel – pols – vinger – schouder – heup

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

de-woorden en het-woorden

5.12

Slide 13 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

de-woorden en het-woorden

5.12

Voor de volgende opdracht heb je je lesboek en een woordenboek nodig, zodat je dit zelf kunt oefenen.

Slide 14 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Aan de slag...
Wat zijn de het-woorden? Maak opdracht 29


timer
10:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions