12.2 Het zit in de familie - versch. manieren van overerving

Thema 12: Erfelijkheid en evolutie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 12: Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

today''s program 

Korte uitleg intermediair fenotype, incompleet dominant, multipele allelen

Stambomen

leerdoelen:
- je kunt van de verschillende typen overerving een kruisingsschema maken, fenotypenverhouding en genotypenverhouding bepalen

Slide 2 - Slide

Manieren van overerving
Aandoening is :
  • polygenetisch / monogenetisch

Overerving is:
  • autosomaal recessief / autosomaal dominant (2 fenotypen)
  • geslachtsgebonden recessief / geslachtsgebonden dominant (2 fenotypen) 
  • met intermediaire fenotype of incomplete dominantie (3 fenotypen) 
  • met multipele allelen (co-dominantie) (4 fenotypen)


--> pak je schrift en maak deze aantekening en de volgende....

Slide 3 - Slide

autosomaal recessief / autosomaal dominant 
(2 fenotypen): allelen A en a 
afwijking is autosomaal recessief: 
--> bij heterozygoot genotype, geen afwijkend fenotype (recessieve allel komt niet tot uiting fenotype) 

afwijking is autosomaal dominant:
--> in heterozygoot genotype, wel afwijkend fenotype 




Slide 4 - Slide

geslachtsgebonden recessief / geslachtsgebonden dominant 
(2 fenotypen): allelen XA en X
gen op geslachtschromosoom - bv. Kleurenblindheid
Y-chromosoom is genetisch leeg! --> invloed op fenotypenverhouding j/m







Slide 5 - Slide

autosomaal met intermediaire fenotype of incomplete dominantie 
(3 fenotypen) 

heterozygoot genotype geeft 
  1. nieuw fenotype --> intermediair fenotype  allelen KA en KB 
  2. fenotype waarin ook recessieve allel een beetje tot uiting komt ('afgezwakt fenotype') --> incomplete dominantie allelen A en B 





Slide 6 - Slide

waardoor?
  • hebben bijna alleen maar jongens de ziekte van Duchenne?
  • kun je de bloedgroepen 0, A, B en AB niet verklaren met dominante en recessieve allelen?
  • vind je enorme kleurverschillen bij kuikens van één hen en één haan? 


Slide 7 - Slide

co-dominantie / multipele allelen
IA, IB en i 
4 verschillende fenotypen: bv bloedgroepen
bloedgroep A: IAIA of IAi
bloedgroep B: IBIB of IBi
bloedgroep AB: IAIB
bloedgroep 0: ii 

Slide 8 - Slide

huiswerk
vrijdag: kijk de video en maak de vragen deel 2
dinsdag: leer 12.1 en 12.2  (verschillende manieren van overerving) maak van 12.2 opdrachten 1-12


Slide 9 - Slide

Complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen
A
gen
B
fenotype
C
genotype

Slide 10 - Quiz

Hoeveel genen heb je voor iedere erfelijke eigenschap?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

De informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme noem je het
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 12 - Quiz

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Ondergeschikt. Kleine letter gebruiken
B
Ondergeschikt. Grote letter gebruiken
C
Overheersend. Kleine letter gebruiken
D
Overheersend. Grote letter gebruiken

Slide 13 - Quiz

Een drager van een bepaalde erfelijke ziekte is zelf niet ziek van deze aandoening.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Een vrouw met blauwe ogen krijgt een kind met bruine ogen. Het allel voor B bruine ogen is dominant over het allel voor b blauwe ogen. Welk(e) genotype(n) kan de vader gehad hebben?
A
BB
B
Bb
C
BB en Bb
D
Bb en bb

Slide 15 - Quiz

BIj een dier zijn de volgende eigenschappen bekend:
A = krullend haar
a = sluik haar

Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa

Slide 16 - Quiz

Sommige mensen zijn niet in staat om pigment te vormen in hun huid, in hun haren en in de iris van hun ogen. Zo iemand wordt een albino genoemd.
Bij mensen is het gen voor albinisme recessief. Een echtpaar krijgt een tweeling. De ene baby heeft een donkere huid. De andere baby is een albino.
Kan deze tweeling één-eiig zijn? En twee-eiig?
A
alleen één-eiig
B
alleen twee-eiig
C
zowel één-eiig als twee-eiig

Slide 17 - Quiz

Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen (rr) heeft twee zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook.
A
Ouders RR en Rr, zusters RR en/of Rr.
B
Ouders Rr en Rr, zusters alleen RR.
C
Ouders RR en Rr, zusters alleen Rr.
D
Ouders Rr en Rr, zusters RR en/of Rr.

Slide 18 - Quiz

de vrouw heeft bloedgroep A en de man heeft bloedgroep B. Ze krijgen een kind met bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van de ouders?
A
IAi en IBi
B
IAIA en IBi
C
IAi en IBIB
D
IAIB en ii

Slide 19 - Quiz

Bij een geslachtsgebonden eigenschap komt de aandoening nooit bij meisjes voor. Wat is hiervan de oorzaak zijn?
A
meisjes zijn immuun voor de aandoening
B
jongetjes sterven eerder dan ze zich kunnen voortplanten
C
de aandoening is recessief

Slide 20 - Quiz

Uit een kruising van eenplant met haarloze bladeren en een plant met behaarde bladeren komen nakomelingen met doorns op de stengel. Hoe noemt men dit fenotype
A
co-dominant
B
incompleet dominant
C
intermediair
D
multipel

Slide 21 - Quiz

Menno zegt: De celkern van een levercel bevat de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen.

Annie zegt: Een gen bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen'

A
Annie heeft gelijk
B
Menno heeft gelijk
C
Beide uitpsraken zijn waar
D
Beide uitspraken zijn niet waar

Slide 22 - Quiz