bijvoorbeeld: ik schaam mij, jij schaamt je, hij /zij/u/het schaamt zich.
Je doet het aan jou zelf.
Dus niet ik was de baby, maar ik was me (mij is ook goed).
Ik doe het dus niet aan de baby, maar aan mijzelf.
Daarom gebruik je bij het werkwoord ook me, je, zich, ons, je of zich.