Nederlands

Planning Nederlands
Samen lezen
Boekverslag maken (Chromebook)

Lesdoel: Ik kan een boekverslag maken


Iedereen is stil. Vraag? Vinger opsteken.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning Nederlands
Samen lezen
Boekverslag maken (Chromebook)

Lesdoel: Ik kan een boekverslag maken


Iedereen is stil. Vraag? Vinger opsteken.

Slide 1 - Slide

Bestand Boekverslag
Boekverslag op je Chromebook:
1. Zoek een plaatje op van het boek
Typ daaronder:
De titel:
Schrijver:
2. Typ de datum en de bladzijdes die we hebben gelezen.
3. Maak de samenvatting:
Over wie gaat het?
Wat deden ze?
Waar vond het plaats?




Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Rekenen
Maken:
SCOL invullen
Diagnostische toets (2x) of blaadjes met sommen

Lesdoel: Aan het eind van de les weet ik welke rekensommen ik al kan.

Klaar? Iets voor jezelf

Iedereen is stil. Vraag? Vinger opsteken

Slide 4 - Slide

Planning Duits
10 minuten leren
SO Maken
Woordjes schrijven

Iedereen is stil. Vraag? Vinger opsteken

Slide 5 - Slide

Planning Duits
Toets maken H5
Klaar? woordjes schrijven H6


Ik leer hoe ik Duitse woordjes kan leren voor mijn toets.
Klaar? Iets voor jezelf
Iedereen is stil. Vraag? Vinger opsteken

Slide 6 - Slide

Woorden
Voorkant het woord in Duits
die
das
der
overig
Achterkant woord in Nederlands
                 BLZ. 141 t/m 143

Slide 7 - Slide

Woordenschat
Voorkant het woord in Duits
nach Belgiën
nach Deutschland
nach Österreich
naar Oostenrijk

Achterkant woord in Nederlands
                 
naar Belgie 
naar Duitsland
naar Nederland
in die Schweiz
in die Niederlande
in die Türkei
naar Zwitserland
naar Turkije

Slide 8 - Slide

Bezittelijke vnw
Toetsvraag:
der
die
das
mijn
mein
meine
mein

Slide 9 - Slide

Woordenschat
Voorkant het woord in Duits
met de auto
met de fiets
met de 
snorfiets
mit dem Mofa

Achterkant woord in Nederlands   blz. 158
                 
mit dem Auto
mit dem Fahrad
mit dem 
Flugzeug
met het schip
met het vliegtuig
met de tram
mit dem Schiff
mit dem StraBenbahn

Slide 10 - Slide

Werkwoorden (fahren)
Voorkant pers vnw 
ich 
(fahren)
du 
(fahren)
er/sie/es
(fahren)
fährt

Achterkant werkwoord    blz. 104
                 
fahre
fährst
fahren
ihr
(fahren
wir/sie
(fahren)
fahrt

Slide 11 - Slide

Werkwoorden (willen)
Voorkant pers vnw 
ich /er/sie/es
(willen)
du 
(willen)

Achterkant werkwoord    blz. 111
                 
will
willst
wollen
ihr
(willen)
wir/sie
(willen)
wollt

Slide 12 - Slide

Werkwoorden (können)
Voorkant pers vnw 
ich /er/sie/es
(können)
du 
(können)

Achterkant werkwoord    blz. 125
                 
kann
kannst
können
ihr
(können)
wir/sie
(können)
können

Slide 13 - Slide

Werkwoorden (müssen)
Voorkant pers vnw 
ich /er/sie/es
(müssen)
du 
(müssen)

Achterkant werkwoord    blz. 133
                 
muss
musst
müssen
ihr
(müssen)
wir/sie
(müssen)
müst

Slide 14 - Slide

Persoonlijk vnw
Toetsvraag:

Jan kommt zu spät
Kijk naar het dikgedrukte woord
Jan = man = der
der = Er
Er kommt zu spät

Slide 15 - Slide

Persoonlijk vnw
Voorkant             Dan schrijf ik:

     die
vrouw/MV
das
het
der
man
                   Achterkant             Als het een:            blz. 80
sie
es
er

Slide 16 - Slide

Klokkijken
Voorkant  (de klok)

                   Achterkant                blz. 58
Es ist .... Uhr
Es ist halb ...

Slide 17 - Slide

Duits leren
* Pak een kaartje
* Lees de voorkant in jezelf
* Geef het antwoord in jezelf
* Draai het kaartje om
* Leg het kaartje op het juiste blaadje

Antwoord goed?        Antwoord fout?



Kaartjes op het rode papier, oefenen je nog een keer, zoals hierboven beschreven.

Slide 18 - Slide

Nederlands
10 minuten lezen

Slide 19 - Slide