Samengestelde Zinnen & Voegwoorden

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel:
Je formuleert correcte samengestelde zinnen.

Deze les gaat over de correcte volgorde van woorden in een zin. 

Slide 2 - Slide

Programma
We gaan aan de slag met het voorkomen van fouten op het gebied van formuleren en stijl. 

Nuttig bij de examens
schrijven, spreken en gesprekken.

Slide 3 - Slide

Volgorde van zinnen: 
Een gewone zin heeft de volgende volgorde: 

1. Onderwerp 
2. Persoonsvorm 


Slide 4 - Slide

Persoonsvorm

Geen persoon!
belangrijkste werkwoord in de zin 
Onderwerp 

 Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp doet of wat er mee gebeurt/overkomt. 

Je hebt de persoonsvorm hierbij nodig. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Samengestelde zin 
Samengestelde zin = 2 losse zinnen met soms een voegwoord

1. Ik ga weg.
2. Ik wil mijn vrienden zien.

Ik ga weg want ik wil mijn vrienden zien.

Slide 7 - Slide

Kies de woorden die in de juiste volgorde staan.

De teammanager is dan niet beschikbaar,
A
want de komende maand hij is op vakantie.
B
want de komende maand is hij op vakantie.

Slide 8 - Quiz

Kies de woorden die in de juiste volgorde staan.

De automonteur verving de accu,
A
omdat deze kapot was.
B
omdat deze was kapot.

Slide 9 - Quiz

Kies de woorden die in de juiste volgorde staan.

Vandaag moet ik voor de laatste keer in de ijssalon werken en
A
morgen begin ik als sous-chef op mijn nieuwe werk.
B
op mijn nieuwe werk morgen begin ik als sous-chef.

Slide 10 - Quiz

Voegwoorden
In het Nederlands kun  je twee zinnen aan elkaar maken (voegen) tot een lange zin, met voegwoorden. Een lange zin met twee persoonsvormen heet een samengestelde zin.
Bijvoorbeeld:
                         zin 1: ik hou van voetbal.
                         zin 2: ik ben dol op paardrijden.
Aan elkaar voegen met EN: 
zin3: Ik hou van voetbal en ik ben dol op paardrijden.

Slide 11 - Slide

Welke voegwoorden ken je? Typ er een aantal.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Link

Welke bewering past het beste bij jou?
A
Ik schrijf alleen korte zinnen en gebruik geen voegwoorden
B
Ik kan makkelijke voegwoorden gebruiken: en, maar, of
C
Ik kan moeilijke voegwoorden gebruiken: als, hoewel, daardoor, terwijl
D
Ik maak lange zinnen, maar vind de woordvolgorde in lange zinnen moeilijk

Slide 14 - Quiz

Volgorde
Bij de meeste voegwoorden verandert de woordvolgorde: het werkwoord komt achteraan in de tweede zin:

Ik hou van voetbal, terwijl ik niet van paardrijden hou
Ik zit op school, omdat ik iets wil leren

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

De volgorde verandert NIET bij:
  1. en         Ik hou van koffie en ik hou van thee
  2. maar    Ik hou van koffie, maar ik hou niet van thee
  3. want    Ik hou van koffie, want ik word dan wakker
  4. of          Je  houdt van koffie of je houdt van thee
  5. dus       Ik hou alleen van koffie, dus ik hou niet van thee

Slide 17 - Slide

Voorbeelden
Zin 1: Ik ga niet naar school                        Zin 2: ik ben ziek

Ik ga niet naar school want ik ben ziek
Ik ga niet naar school en ik ben ziek

Ik ga niet naar school omdat ik ziek ben
Ik ga naar school, tenzij ik ziek ben


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Welke zin is NIET goed?
A
Ik hou van jou, want je bent lief
B
Ik hou van mijn broer omdat hij is lief
C
Ik lees de krant, terwijl ik muziek luister
D
Ik ga naar school, zodat ik veel kan leren

Slide 20 - Quiz

In Nederland leren kinderen fietsen...
A
...wanneer ze zijn vijf of zes jaar
B
...wanneer ze vijf of zes jaar zijn

Slide 21 - Quiz

Zelf zinnen maken
Je ziet zo twee losse zinnen. 

Maak daarmee zelf drie samengestelde zinnen met de drie gegeven voegwoorden. 

Let op de betekenis en de woordvolgorde!

Slide 22 - Slide

Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk.
omdat, dus, want

Slide 23 - Open question

Voorbeelden van goede zinnen
Jan werkt in de pizzeria, dus Jan heeft geen tijd voor huiswerk.
Jan werkt in de pizzeria, dus heeft Jan geen tijd voor huiswerk.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk, want Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeft geen tijd voor huiswerk, omdat Jan in de pizzeria werkt.
Omdat Jan in de pizzeria werkt, heeft  Jan geen tijd voor huiswerk. .

Slide 24 - Slide

Ik hou van voetballen.
Ik ben lid van de tennisclub.
en, maar, hoewel

Slide 25 - Open question

Voorbeelden van goede zinnen
Ik hou van voetballen en ik ben lid van de tennisclub.
Ik ben lid van de tennisclub en ik hou van voetballen. 
Ik hou van voetballen, maar ik ben lid van de tennisclub.
Ik ben lid van de tennisclub, maar ik hou van voetballen.
Hoewel ik van voetballen hou, ben ik lid van de tennisclub.
Hoewel ik lid ben van de tennisclub, hou ik van voetballen.

Slide 26 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 27 - Open question

Wat wil jij in deze lessen nog graag oefenen bij schrijven?

Slide 28 - Open question

Huiswerkopdracht
Schrijf deze week een kort verslag van één dag van de week.
5 tot 10 zinnen. Lukt dat goed, probeer dan ook langere samengestelde zinnen te maken.
Let op: 
  • onderwerp en persoonsvorm.
  • woordvolgorde!

Slide 29 - Slide

Hoe nuttig was deze les voor jou? (nuttig = zinnig, je hebt er iets aan).
1 = niet nuttig, 10 is heel nuttig
110

Slide 30 - Poll